265 terecht deze moeilijkste klip der geheele kartografie (de voorstelling der 3e di mensie) kent, over deze kaartsoort met geen woord, noch in goedkeurenden noch in afkeurenden zin, rept. Men begrijpe mij goed, ik wil mij hier niet uitlaten over de merites dezer me thode, maar het verwondert mij, dat schrijver, die toch zooveel mogelijk aan iedere poging in de kartografie aandacht heeft besteed, dit streven klakkeloos heeft genegeerd. En zou juist deze methode b.v. niet de oplossing hebben kunnen zijn voor de kaarteering van opeenliggende aardlagen? Overigens kan ik de verzekering geven, dat vorenstaande bezwaren tenslotte niets afdoen aan de groote verdienste, dat de kartografie met dit werk is ver rijkt. Wat evenwel bepaald dit werk (zooals trouwens ook „Die Kartenwissen- schaft afbreuk doet, is het volslagen gemis aan illustraties. Bij den toch waar lijk niet geringen prijs van dit werk doet het hinderlijk aan, dat van alle be sproken verschijnselen niet één illustratie, desnoods fragmentarisch, is bijgevoegd. Dit is des te meer jammer, wijl schrijver tijdens zijn leven heeft beschikt over een kaartenmateriaal, als maar weinigen in hun leven bijeen zien of ter inzage kunnen bekomen. Voor schrijver heeft iedere kaart, iedere uitbeelding, iedere vorm, ieder gradennet dat hij besprak, duidelijk voor oogen gestaan. Maar den lezer die het beschrevene nog nooit heeft gezien, gunt hij geen aanblik; die moet het met een povere beschrijving plus zijn voorstellingsvermogen doen en dat gaat nu eenmaal niet. Uit den aard van mijn beroep kom ik met zeer veel kaartwerk, zoowel mo dern als historisch, in aanraking. Veel van het besproken werk ken ik dus toe vallig door aanschouwing. En toch valt het mij soms moeilijk om schrijver te volgen, terwijl een kleine afbeelding, desnoods ongekleurd, direct schrijvers be doelingen zou hebben verduidelijkt. Natuurlijk weet ik, dat illustraties een boek enorm duur maken. Welaan, dan ware een apart deel met illustraties wellicht de oplossing geweest. Zeker is, dat het werk zeer veel in waarde gewonnen had. Schrijver raakt in vuur als hij doet uitkomen hoe een kaart met één oogopslag duidelijk maakt, wat de auteur te vertellen heeft. En terecht, hdaar dan had hij moeten begrijpen, dat het groot ste deel van zijn lezerskring zonder illustratie niet ten volle genieten kan van het behandelde. Met het 'uitspreken van de hoop, dat bij een volgende oplage, die het werk van harte in grooten getale gegund is, dit bezwaar bekeken zal worden, moge ik dit werk ten warmste aanbevelen aan allen, die de kaart een goed hart toe dragen, maar nog meer aan degenen, die tot nu toe het enorme belang van de kaart nog niet konden inzien. 's-Gravenhage, 10 November 1939. C. A. J. VON FRIJTAG DRABBE, Hoofd Opnemingsdienst van den Topografischen Dienst.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1939 | | pagina 261