282 Iets verder in de inleiding wordt gesproken over de „trigonometrie met tee- kens, maar zonder figuren". Deze weinige woorden zullen onzen lezers onmiddellijk doen begrijpen, dat het hier gaat om de werkwijze, zooals deze in de landmeetkunde reeds vele tien tallen jaren gebruikelijk is. Dat bij het behoorlijk in acht nemen van teeken- regels, gepaard aan een op consequente wijze tellen en definieeren van hoeken enz. vaste rekenmethoden kunnen worden gevolgd, is in onze kringen van alge- meene bekendheid. Dat een figuur slechts dient om een overzicht te geven van de benoeming en ligging van punten, lijnstukken, hoeken, enz. en na opstelling der algemeen gel dige rekenformules verder geheel buiten beschouwing kan blijven, is evenzeer wel bekend. Het doet daarom eenigszins vreemd aan, dat de schrijver deze zaken als „nieuw" aankondigt en in den titel van het boek spreekt van „nieuwe vlakke driehoeksmeting". Er bestaat blijkbaar een groote kloof op dit gebied tusschen theorie en practijk. Het is de verdienste van dezen schrijver deze met het on- derwerpelijke boek aanmerkelijk en op principieel juiste wijze te hebben ver smald. Hij heeft ze nog niet geheel doen verdwijnen, want naar mijn meening ontbreekt nog het sluitstuk, nl. het rekenformulier. Uit de geoefende critiek moet vooral niet geconcludeerd worden, dat aan dit boek niet een groote beteekenis toekomt. Integendeel. Ik meen het zelfs als een der beste scheppingen van dezen bekenden wiskundepaedagoog te moeten be schouwen en ik acht het boek een belangrijke aanwinst voor onze literatuur. Bekorend is de forsche, zakelijke betoogtrant en de strakke, preciese bewijs voering. Bijzondere vermelding dient, dat, wat de theorie betreft, de stof uitstekend is afgerond. Hiertoe draagt in niet geringe mate bij het behandelde in de hoofd stukken VII „Voorbereiding der goniometrische vergelijkingen"; VIII „Hoogere machtsvergelijkingen"; IX „Limieten en continuïteit In de hoofdstukken X, XI en XII worden op uitnemende wijze de goniome trische vergelijkingen behandeld. Hoofdstuk XVII gaat over het problema van Snellius en verwante problemen. Omdat het blijkbaar usance is in een leerboek over trigonometrie niet over rechthoekige coördinaten te spreken, treft hier een gemis aan practische realiteit en blijven een aantal zeer fraaie toepassingen on besproken. Bij de bespreking van het problema van Snellius wordt de formule afgeleid voor de verhoudingen van de afstanden van de gegeven punten tot het te bepalen punt. In de inleiding vestigt de schrijver speciaal op deze formule de aandacht. Onze lezers kunnen deze aangelegenheid besproken vinden in de eerste aflevering jg. 1926 van dit tijdschrift. M. T. Dr. Fred. Schuh en Ir. W. J. Vollewens, Nieuw Leerboek der vlakke driehoeksmeting, ten dienste van het voorbe reidend hoger en middelbaar onderwijs. XII b 182 blz„ 16 X 24 cm, 67 figuren en 593 vraagstukken. G. B. van Goor Zonen, Den Haag. 1939. Prijs 1.90, geb. 2.30. Dit „Nieuw Leerboek" wijkt in verschillende opzichten van de bestaande af. In de oogen van den practischen geodeet is de belangrijkste afwijking wel die,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1939 | | pagina 278