34
ze soms ook moge zijn, wordt toch het auteursrecht beschermd. Ook hier moet
de persoonlijke opvatting des rechters over schoonheid in de architectuur wor
den terzijde gesteld.
No. 1272 geeft een vonnis, waarin werd beslist, dat afstand van de mandee-
ligheid van een muur niet door den vruchtgebruiker geldig kan worden gedaan en
dat de akte, waarin de afstand is neergelegd, in elk geval moet worden over
geschreven om tegen derden te kunnen werken. Men bedenke, dat art. 661 C. C.
het tegendeel behelst van ons art. 688 B.W., dat men dus tegen betaling eiken
muur mandeelig kan maken. In België en Frankrijk schijnen hierdoor tamelijk veel
processen te ontstaan.
In No. 1275 vindt men een vonnis met een opschrift, dat de boeking in den
kadastralen legger geen voldoende basis is voor verjaring. Bij de vernieuwing
van het Kadaster in 1835 was een perceeltje, eigendom van V., abusief vereenigd
met een perceel van B. en zoo in den legger ten name van B. gesteld. Het per
ceeltje werd echter desondanks voortdurend nog door V. en rechtsopvolgers be
zeten en in transportakten van de boerderij van V. tot 1849 toe werd regelmatig
mee overgedragen het perceeltje, thans deel uitmakende van het perceel op naam
van B. Later vergat men deze vermelding in de akten, maar verwees wel naar
de oude akten, waarin het wel voorkwam.
Terecht overweegt nu het vonnis, dat dit weglaten van de kadastrale aandui
ding in de akte, niet kan verhinderen, dat een goed toch wordt overgedragen,
als de overige voorwaarden voor een geldige overdracht in orde zijn.
Een rechtsopvolger van B. stelt ten slotte de revindicatie in tegen een rechts
opvolger van V., die nog steeds het perceeltje in bezit of gebruik heeft. De
zaak wordt afhankelijk van den inhoud van 2 koopakten: een van 1839, houdende
verkoop door B. van het betwiste perceeltje als onderdeel van het kadastrale
nummer, dat op zijn naam staat; een van 1849, waarbij het betwiste perceeltje
in publieke veiling met de boerderij door de erven van V. wordt verkocht.
Aan de laatste akte nu wordt het meeste gewicht toegekend, omdat deze spe
ciaal het perceeltje vermeldt, in strijd met de b.oeking in den kadastralen legger,
terwijl de andere akte zoo wordt uitgelegd, dat men daarin het geheele kadastrale
nummer heeft genoemd (dus met inbegrip van het litigieuse perceeltje), omdat
dit nu eenmaal in den legger geheel ten name van B was geboekt, wat kennelijk
abusief was, zooals uit verschillende beweringen ten processe was gebleken en
ook was verklaard door den betrokken Registratieontvanger, die terzake een
onderzoek in de kadastrale archieven had verricht.
De partij, opvolgster van B., goochelt dan nog met allerlei beschouwingen
over de beteekenis van de vermelding van de oppervlaktematen bunder, roeden
en ellen, om te betwisten, dat in een successiememorie van een erfgenaam van
B., blijkens de daarin gerelateerde grootte van het goed, toen al het betwiste
perceeltje zou zijn uitgezonderd en dus implicite zou zijn te kennen gegeven, dat
het niet van B. was. Die partij tracht aan te toonen, dat met de opgave van 1
bunder, 15 roeden, 25 ellen, niet is bedoeld 1.15.25 ha (d.w.z. het perceel van
B. met uitzondering van het betwiste stuk) maar 1.55.60 ha (d.w.z. het geheele
perceel van B. met inbegrip van het betwiste stuk).
Deze redeneering wordt door de rechtbank verworpen en de revindicatie af
gewezen. De bezitter-eigenaar (opvolger van V.) blijft gehandhaafd, maar in