50 Daar de figuur ABC uit de waarnemingen vaststaat en I dus onveranderlijk is, volgt daaruit, de fouten v als veranderlijken aan nemende, d (v1c v2a v3b) 0. (O) Bovendien volgt uit de minimum-voorwaarde: d[v 2]=0 (P) Uit (O) volgt: cdvi a d v2 b dv3 d v i d v2 - d v 3 c c en uit (P) v1 d v1 v2 d v2 v3 d v3 0 of wel, na verdrijving hieruit van d vp. v2dv2 f3 dv3 v\dv2 vi d v3 0 c c {cv2 a vt) d v2 (c v3 b v id v3 0 Aan deze differentiaalvergelijking wordt voldaan door (c v2 —a vt) 0 en (c v3— b v^) 0 dus: c v2 a v1 en c v3 b vx of vi t>2 c a en v1 v3 c b. In algemeenen zin dus: v1: v2: v3 c a b A B B C A C sin AC B sin B AC sin ABC Q Om Z als middelpunt kan een ellips beschreven worden door 12^ en 2>y In verband met (M) kan licht worden ingezien, dat deze overgaat in een cirkel als 1 2 3 en daardoor ABC gelijkzijdige driehoeken worden. Constructie van het gevraagde punt uit de snijlijnenfiguur. Stelt ABC in fig. 8 wederom de snijlijnenfiguur voor en Z het zwaartepunt van de foutenfiguur \c 2a 36, dan hebben we volgens het voorgaande: Z \cZ 2a Z 3b A B B C C A sin C sin A sin JB. Trekken we de lijn A Z tot deze B C snijdt in P en trekken we uit P de loodlijnen P F op A C en P E op A B, dan hebben we P F P E sin B sin C (R)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1939 | | pagina 48