52 en daar kunnen 12: 13 22 sin B Z 3, sin A Z 2nZ 34 sin A sin B, we voor de vorige vergelijking schrijven: 1^2: lr. 3 sin A sin B sin B sin A, waaruit volgt 12 =.13. Uit deze gelijkheid volgt, dat de lijn !fZ de lijn 2a 3t middendoor deelt en dus een zwaartelijn is in driehoek 1 2 3 c -V Op gelijke wijze is te bewijzen dat 2n Z en 3bZ eveneens zwaartelijnen zijn in denzelfden driehoek en dat Z dus het zwaartepunt is van de punten V' 2a en Vergelijkend onderzoek. Als in de snijlijnenfiguur (fig. 11) het zwaartepunt Z van de voetpunten der loodlijnen op de gegeven lijnen is be- Fig 10. paald en we noemen de afstanden Z a, Zb enz. achtereenvolgens lb, lc enz. en de azimuths Z a (3ai Z b (36, enz. dan bestaan de betrekkingen sin j3] 0 en cos /3] 0. Indien nu de snijlijnen de richtingen zijn voor een puntbepaling en we willen de hoeken, die voor de puntbepaling gemeten zijn, in één vereffening opnemen, als van waarnemingen in één punt ge daan, waardoor dus de oplossing onafhankelijk wordt van de af standen waarop de bekende punten van het onbekende zijn ver wijderd, dan moeten we in acht nemen de betrekking g l v, en daar v n waarin L de afstand van het onbekende punt tot een bekend punt voorstelt, vinden we voor g de uitdrukking 9 n L' waarin n een onveranderlijke is. Nemen we nu aan dat in de punten a, b, c, d enz. gewichten zijn geplaatst, omgekeerd evenredig met de afstanden tot de onbekende cc a o

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1939 | | pagina 50