65 even rechtsgeldig zijn. Bezit wordt geacht te goeder trouw te zijn. Kwade trouw moet bewezen worden en zoolang dit laatste niet bewezen is, wordt de bezitter geacht eigenaar te zijn. In het eigendomsproces zijn verder nog ten aanzien van de zaak te onderscheiden: het kadastrale perceel, het grondstuk binnen de zichtbare begrenzingen en hier en daar nog het perceel, door delimitatie bij hermeting gevormd als een vervorming van het kadastrale perceel. De hoofdzaken blijven in ieder eigendomsproces: le. de bezitter te goeder trouw wordt geacht eigenaar te zijn, 2e. iedere overeenkomst te goeder trouw aangegaan heeft kracht van wet, 3e. kwade trouw moet bewezen worden. Deze hoofdzaken liggen als een levende waarheid in ieder recht schapen mensch, een beginsel waarop kan worden voortgebouwd: een ieder wordt verondersteld de wet te kennen. De rede werkt in ieder mensch als een volstrekte macht. De mensch die de wet leest, „werkt" met de rede en „wil" en „mag" in de wet geen tegenstrijdigheid erkennen, want dat is tegen de rede. De rechter, die niet de innerlijke waarde van de wet mag beoor- deelen, „werkt" met de rede om zijn „vonnis" op te maken. De rechter „wil" en „mag" in de wet geen tegenstrijdigheid erkennen. Dit is de eenige vaste grond waarop een onveranderlijke recht spraak is te verwachten. Daar gaat het om, en door de werkende rede kan de wet wor den verstaan en voor een redelijk mensch duidelijk worden en ge zien worden als een onomstootelijk geheel. Het lezen van de wet moet niet zijn een voorrecht alleen voor rechtsgeleerden. De wet wordt afgekondigd voor het geheele volk en is voor het volk een gebakend pad, waarop de burger, ook de armste, zich te goeder trouw mag verlaten. De uitspraken van een rechter kunnen in een goede wet door den burger worden „voorzien". Artikel 671 B.W. als gebiedende voorwaarde voor levering en

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1939 | | pagina 63