70
wijls naast de werkelijkheid. Het „wettelijk kenmerk" van niet ge
meen zijn is hier de bescherming, niet uit het vrije beschikkingsrecht
van den eigenaar, doch uit bebouwings- en beplantingsgewoonten,
en deze zijn zeer veranderlijk en iedere eigenaar heeft volkomen
het recht die niet toe te passen. Dit wordt door schrijver een onvol
doende bescherming geacht van het bij art. 679 B.W. aan den
eigenaar toegekende afsluitingsrecht.
Ook overtredingen vragen nog een korte beschouwing. Over
tredingen van grenzen kunnen het gevolg zijn van onwetendheid,
zooals bij het vertrouwen op het wettelijk vermoeden van het
gemeen zijn van een afscheiding, terwijl de werkelijke afscheiding
geheel op buurmans grond staat en deze eveneens niet voldoende
van zijn rechten op de hoogte is, of wel dat de overtreding aan zijn
aandacht ontgaat.
Is dit laatste niet het geval, bijv. bij het aanleggen van bouw
werken, dan dient de benadeelde eigenaar zijn gebuur onmiddellijk
te waarschuwen.
Velen, hun recht kennende, laten echter liever den bouw voort
gaan om later met des te grooter kans van slagen den overtreder
een buitensporig groote koopsom voor den door de overtreding in
beslag genomen grond te kunnen afpersen. Het is van belang dat
deze opzet door een wettelijken tegenzet mislukking kan vinden.
Evenzeer is dat het geval met den vermetelen toeleg, wetende een
grens te overschrijden, daar waar geen zichtbare afscheiding meer is.
Het rechtsmiddel waardoor het een en ander in een wet zou kun
nen worden bestreden volgt hierna, en het rechtsbeginsel, dat iedere
eigenaar-verkooper verplicht is het bezit van het verkochte te vrij
waren, is daarbij ten grondslag gelegd door daar, waar de gemaakte
bouwwerken redelijkerwijze niet kunnen worden afgebroken, voor
te schrijven dat de vaststelling van een schadevergoeding voor de
grensoverbouwing tevens een grensregeling moet inhouden, waar
door de eigendom van den wederrechtelijk in beslag genomen grond
overgaat.
De oorspronkelijke eigenaar van dezen in beslag genomen grond
kan dan den opstal van het betrokken gebouw niet meer verkoopen,
waardoor het anders een geding zonder einde zou kunnen worden.
Indien ten aanzien van de overdrachten van vast goed alleen de