102
le. Men gaat op een kaart na, welke punten in aanmerking ko
men, berekent daarna de argumenten van het driehoekspunt
(in voorloopige coördinaten) naar die richtingen. Men verge
lijkt deze argumenten met (a o'). Dat argument, dat on
geveer daarmede in overeenstemming is, behoort bij het ge
zochte punt.
2e. Uit ervaring weten we, dat (a o') maar heel weinig, een
tiental secunden, zal afwijken van i// en dat de voorloopige
coördinaten, op eenige cm s na, ook wel juist zijn.
We kunnen op grond van deze overwegingen een lijn op de
machine instellen, gaande door het punt met de voorloopige coör
dinaten en een richting hebbende gelijk aan (a o').
Het gezochte punt zal dan op of heel dicht bij deze lijn moeten
liggen.
op het I b cotg (a o')
in het R r Yp,
Draait men nu achtereenvolgens in het O r iedere X-coördinaat
van de punten, die voor het gezochte in aanmerking komen, en ver
gelijkt dan de Y-coördinaat uit de machine met de Y-coördinaat
van het punt, voorkomende in het Register R. D., dan zal bij het
goede punt tusschen de beide Y-coördinaten geen of slechts weinig
verschil optreden.
Principieel heeft men niets anders gedaan, dan men gedaan zou
hebben als men over een nauwkeurige kaart zou hebben beschikt
en met een heel nauwkeurigen gradenboog de richting zou hebben
uitgezet. Men zou de rekenmachine dus kunnen beschouwen als een
„numerisch teekenbord". Het klinkt paradoxaal, maar verderop zult
U deze paradox kunnen toetsen aan de werkelijkheid uit de voor
beelden.
4. Voorwaartsche insnijding.
De punten 1 en 2 (zie fig. 2) zijn in coördinaten bekend, het punt
P moet in coördinaten worden berekend.
Het argument 1 P is <p\ en 2 P is f2,
We veronderstellen twee rekenmachines ter beschikking te heb
ben en stellen lijn 1 op de ééne machine en lijn 2 op de andere
machine in. Nu draaien we de eerste machine zoodanig, dat in het
We stellen dus bijv.
in het O rXP,
(N.B. P' is het punt met de
voorloopige coördinaten.)