11 het bij den schijfpoolplanimeter gesteld is. Het zij mij vergund, nader op de zaak in te gaan. In fig. 1 heb ik binnen een hoek van 100 gr nulkrommen getee- kend, die 10 gr uit elkaar liggen. De volgetrokken lijnen zijn dus slechts nulkrommen bij den eersten stand van den planimeter, de ge stippelde lijnen bij den doorgeslagen stand. Men ziet nu duidelijk, dat ter vermijding van de glijding ook ten gevolge van de nulkrom men, de lengteas van een te planimetreeren perceel op de pool gericht moet zijn, zooals in de figuur is aangegeven. In beide standen van het instrument is dan de glijding gelijk en gering. Draait men het perceel 100 gr (breedteas gericht op de pool), dan is de glijding in beide standen groot. (Ook door den ^rondcirkel in de lengte van het perceel te leggen immers aan den eisch, dat de zwaartecirkel het perceel in twee even groote stukken verdeelt, behoeft bij dezen planimeter niet voldaan te worden verbetert de stand niet veel: een zeer groot gedeelte van den omtrek komt in de buurt van den grondcirkel te liggen. Wel verbetert de stand als men het perceel nu evenwijdig verplaatst, zoodat het ongeveer midden tusschen grondcirkel en binnensten grenscirkel komt te liggen, maar dan kan men weer geen geschikt beginpunt kiezen, zooals onder 4 zal blij ken.) Draait men het perceel 50 gr, dan is binnen den zwaarte cirkel de glijding in den eersten stand groot, in den doorgeslagen stand gering; de beide waarnemingen zijn dan niet gelijkwaardig in nauwkeurigheid. Gaat men met de stift langs een nulkromme in de richting van den grondcirkel, dan komt men natuurlijk al spoedig op den grond cirkel zelf terecht zonder dat dit een waarneembare afwikkeling ten gevolge heeft. In dezelfde richting over den grondcirkel verder gaande, kan men er nooit meer af zonder afwikkeling te krijgen. Teruggaande kan men echter op elk punt drie richtingen inslaan: op den grondcirkel blijven, een binnenste of een buitenste nul- kromme inslaan. Wil men dus den grondcirkel langs experimentee- len weg construeeren door voortdurend de meetrol in het oog te houden en te zorgen, dat deze niet afwikkelt, dan kan men dat slechts in één richting doen; gaat men in de andere richting, dan zal men onwillekeurig op een nulkromme afdwalen. De binnen den grondcirkel gelegen nulkrommen reiken tot aan den binnensten grenscirkel, de andere tot aan den buitensten grenscirkel. U

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1940 | | pagina 11