121
I. H. J.
J. H. J.
2. Tijdschriften.
Voor een bespreking achten we dit tijdschrift niet de geschikte plaats. We
meenen met het geven van de titels van de hoofdstukken te kunnen volstaan:
De verklaring van de stedelijke grondrente.
Over huren.
Over bedrijvigheid in den woningbouw.
Over de kosten van het bouwrijp maken van grond.
Prijs en waarde van stedelijken bouwgrond.
Wie verwacht staatjes met werkelijke prijzen te vinden, zal bedrogen uit
komen. Het betoog is geheel theoretisch gehouden.
G. Fikkert's Jaarboek voor Notariaat en Registratie voor
het jaar 1940; 304 blz., 17X25 cm, Van Gorcum Co,
Assen, 1940.
De nieuwste druk van deze, onzen lezers bekende, uitgave met een schat van
gegevens, verschilt uiterlijk noch innerlijk van haar voorgangsters.
Uiteraard is de toestand van 1 Januari ten aanzien van de bezetting van no
tariaten, registratie- en hypotheekkantoren e.d. aangegeven, maar op een aan
vullingsblad zijn nog de mutaties tot en met Februari verwerkt.
Men zal deze vraagbaak, als altijd keurig verzorgd, niet tevergeefs raadplegen,
wanneer men inlichtingen wenscht op het gebied van het notariaat en wat daar
mede in ruimen zin samen hangt.
Het Maartnummer 1940 van het Tijdschrift der Nederlandsche Heidemaat
schappij bevat een korte bijdrage getiteld Zegenrijke gevolgen van de Ruilver
kaveling, waarin de schrijver H. Kruitbosch in het licht stelt de voordeelen
behaald in Nieuw-Leusen en Staphorst. Een complex van 3850 ha zal nu
in Staphorst-West worden behandeld.
In hetzelfde nummer vindt men verder nog een zeer lezenswaardig, goed ge
ïllustreerd artikel over landaanwinning in den Dollard.
Uit een en ander ervaart men hoe met noesten vlijt wordt gestreefd naar uit
breiding van de oppervlakte cultuurgrond in ons vaderland.
Het Hoofd van het Indische Kadaster, de Heer M. Beekman, behandelt in
Locale Techniek (1939 No. 6) nog eens weer het onderwerp Samenwerking
tusschen Gemeenten en Kadaster, nu de aanleg van de verzekerde polygoonnet-
ten bevredigend schijnt te verloopen. De S. verzekert tenminste, dat eerlang in
alle in aanmerking komende gemeenten een dergelijk net aanwezig zal zijn.
De vraag rijst nu, hoe met behulp van deze gegevens een voor de gemeenten
bruikbare kaart op eenvoudige wijze zal kunnen verkregen worden.
Door de bezuiniging zal door het Kadaster zeer weinig meer van de nieuwe of
veranderde bebouwing worden opgemeten. S. doet nu het denkbeeld aan de hand,
om uit de schetsteekeningen der bouwaanvragen de gemeentekaarten, waarop
alleen de aan de polygonen vastgelegde perceelgrenzen voorkomen, aan te vul
len zonder meting. De fouten blijven tusschen de perceelgrenzen opgesloten en
zoo moet dus een voor het doel bruikbare kaart ontstaan. (We denken hierbij