138
toren, ook van politieken aard, medespelen, die geheel los staan
van het aantal ca, dat zal worden verkocht, al wordt dan natuurlijk
een prijs bepaald per ca, gevonden door deeling op den eerst vast-
gestelden totaalprijs.
De prijs per ca is van belang bij het koopen van bouwterreinen
in de stadsuitbreidingen en hoe slecht ook ons kadaster hier en
daar moge zijn, er kan worden volgehouden, dat die grootten vrij
wel altijd juist zijn berekend, al zijn de plans gebrekkig.
Ernstiger bedenkingen moet ik uiten tegen de conclusies door den
inleider getrokken uit de figuren 1, 2 en 3. De groote vraag is voor
mij of de oude kaart werkelijk ,,zoo slecht" is (blz. 19 onderaan).
Wordt hier niet geheel vergeten, dat eerst in 1901 de Woningwet
voor de groote gemeenten het bouw- en woningtoezicht instelde en
dat het daarna nog vele jaren moest duren, voordat men een toe
zicht had zooals men dat nu kent? En dat dus van 1832 tot na
1901 ontzaglijk veel is gebouwd en verbouwd, gepaard gaande met
allerlei „onbeschreven" ruilingen en min of meer onwettige occu
paties, waardoor vooral het aanzien van binnenterreinen van be
staande bouwblokken vaak onherkenbaar veranderde. Veranderin
gen, waarvan het kadaster officieel nimmer kennis kreeg, en dus
geen aanleiding gaven tot terreinsopnemingen. Wellicht werd hier
of daar eens gemeten naar aanleiding van een verkoop of groote,
ook aan de straat zichtbare, verbouwing en werden dan consortboe-
kingen noodig, omdat akten ontbraken.
En ook heden ten dage geschieden er nog wel verbouwingen
ondanks de Woningwet ongemerkt.
We moeten de fig. 1 en 2 dus met andere oogen bezien. De voor
gestelde objecten zijn niet identiek, om de boven vermelde rede
nen, waarbij men ook nog even moet denken aan de mogelijk
heid van aangrenzende perceelen van denzelfden eigenaar (als in
het Rotterdamsche geval).
En dus moet ook worden verworpen de conclusie, getrokken uit
de grafieken in fig. 3. Er kan geen sprake zijn van vergelijking.
Om het betoog van den inleider te doen slagen, had deze eerst
moeten aantoonen, dat hij van precies dezelfde perceelen de oude
en de nieuwe grootte naast elkaar zette.
De „ontstellende" ontdekking onderaan blz. 22 wordt daardoor
heel wat minHer alarmeerend. Dit wordt ze ook, als men de vol-