141
kingen en oude tenaamstellingen een gevolg zijn van fouten in
overgeschreven stukken of van omissies in successiememories. In
dit geval kan er toch nimmer vrijheid worden gevindiceerd voor
den ambtenaar om zonder medewerking in elk geval van de tegen
woordige gebruikster (misschien eigenaresse) de boekingen te ver
anderen. Vooral ten aanzien van derden zal publicatie van één of
ander stuk noodzakelijk zijn.
Mocht bij onderzoek blijken, dat er door de administratie fouten
zijn gemaakt, dan is er m.i. geen enkel bezwaar om deze verkeerde
boekingen alsnog te veranderen, echter natuurlijk niet dan na een
zeer degelijk onderzoek. Want met den inleider wil ik „bewuste ver
zwegen eigendomsovergangen" niet zoo maar sanctionneeren door
een eenvoudige constateering bij een hermeting.
Zoodat er altijd wel veel zal moeten blijven, dat niet „weergeeft,
wat er in het publiek als eigendomstoestand leeft". Zoolang we niet
naar een geheel ander stelsel overgaan, zoolang dus partijen of hun
notarissen voor de akten met de kadastrale aanduiding moeten zor
gen, zullen er fouten gemaakt worden, die na ontdekking niet an
ders dan door nieuwe akten verbeterd kunnen worden. Waarbij
men moge profiteeren van de ervaring, dat zulks te gemakkelijker
gaat, naarmate men spoediger na de transactie de meting kan ver
richten en dat men door een repressief toezicht op de cultuurper-
ceelenoverdracht zeer veel ongerechtigheden uit de overgeschreven
akten te rechter tijd nog kan achterhalen.
Ik moge ten slotte nog ondersteunen het denkbeeld om art. 57
der Ruilverkavelingswet bij hermetingen analogisch toepasselijk te
verklaren en daarbij nog aanvullend wijzen op de mogelijkheden,
die in de Ruilverkavelingsovereenkomst verscholen liggen.
De inleider onderschatte echter niet het zeer vele werk, dat toe
passing van een dergelijke procedure zou meebrengen. Evenwel
ben ik ervan overtuigd, dat dit geen onzer landmeters zou afschrik
ken, als hij daarmede het ook door mij gekoesterde ideaal van een
technisch juiste kaart met een juisten eigendomstoestand in den
legger zou kunnen bereiken.
Zutphen, Februari 1940.