LANDMEETKUNDE. 143 W. Hoving, Landmeter van het Kadaster te Zutphen Een bijzonder geval van puntsbepaling door achterwaarts insnijden. I. Bij het bepalen van de coördinaten van terreinpunten in een boschrijke streek, waarbij het niet op een al te groote nauwkeurig heid aankomt, kan men genoodzaakt zijn met een zeer beperkt aan tal bekende punten genoegen te nemen, waarvan bovendien dikwijls slechts hier en daar één enkel punt te zien is. Aan de hand van een voorbeeld zullen wij zien, hoe deze gegevens kunnen worden ge combineerd en coördinaten kunnen worden verkregen. Kan men b.v. fig. 1in punt 1 een richting meten naar het bekende punt A, in 2 naar B en in 3 naar C, terwijl 1, 2 en 3 onderling verbonden kunnen worden, dan kan men, na het meten van de richtingen (1 - A), (1-2); (2-1), (2 - B), (2-3) en (3-2), (3 - C) en de afstanden 1-2 en 2-3, welke metingen wel een minimum aantal gegevens opleveren, in het algemeen tot de op lossing komen, waarvan collega Eisinga in jaargang 1930, blz. 98, de hoofdlijnen heeft uitgestippeld.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1940 | | pagina 143