199
van groote complexen.
Oogenschijnlijk moge de arbeid van den laatste aantrekkelijker
zijn, een herindeeling van gronden met behoud van natuurschoon en
typische landschapsvormen heeft niet minder bekoring.
De ontginner kan zich verzekeren van de voorlichting van den
landschapsarchitect, de ruilverkavelaar men leze: plaatselijke
commissie en landmeter van het Kadaster - zal de hulp van een
dergelijken deskundige bezwaarlijk kunnen inroepen. Daarvoor zijn
er te veel kanten aan zijn werk en het zou voor den landschapsar
chitect ondoenlijk zijn zich daarvan behoorlijk op de hoogte te stel
len. Bovendien is naar aanleiding van het voorloopig ontwerp van
wegen en waterloopen reeds door Staatsboschbeheer advies uitge
bracht over de hoofdzaken.
Nadere uitwerking van het plan van wegen en waterloopen en
projecteering van de kavelindeeling moeten geheel aan plaatselijke
commissie en landmeter worden overgelaten, waarbij de centrale
commissie kan toezien of met de ingekomen adviezen en met haar
opvatting voldoende rekening wordt gehouden.
Uit den aard der zaak kennen de leden der PI. C. het terrein. De
ervaring is, dat deze menschen het natuurschoon en het typische
hunner streek weten te waardeeren en niet licht ter bereiking van
het hoogste rendement der uit te voeren werken tot te voorkomen
vernieling overgaan.
Van den landmeter van het Kadaster is zulks evenmin te ver
wachten. Voordat het plan van wegen en waterloopen vasten vorm
krijgt en voordat de kavelindeeling gemaakt wordt, is geen hoek
van het terrein door hem onbetreden gebleven. Hij heeft niet alleen
een oppervlakkige kennis van dat terrein verworven. De schatting
lichtte hem volledig in over de samenstelling van den bodem. De
aard der cultuur, houtopstanden en andere belangrijke gegevens zijn
op de veldkaarten, die voor hem als het ware foto's zijn geworden,
aangeteekend. De eigendomstoestand is geheel door hem nagegaan.
Voor de verkenning en meting van den technischen grondslag
zwierf hij dagenlang door „zijn" ruilverkaveling. Vele menschen
sprak hij en veel heeft hij gehoord over bijzonderheden en geschie
denis der streek. Kortom, hij vergaarde een kennis van alles en in
zicht zooals weinigen.
Op hem is van toepassing, wat W. H. de Beaufort in zijn „Ter
inleiding" in het eerder genoemde Tijdschrift der Ned. Heidemij.