223
Bij het meten met den meetband wijkt S. van de algemeen gevolgde methode
af, door reeds bij het begin van den eersten meetband een pen te steken. Ook
houdt hij er een eigen wijze van aanteekenen van de meetgetallen op na, die
aan duidelijkheid te wenschen overlaat. Bij de Rijksdriehóeksmeting zouden
ingegraven molensteenen „dikwijls" dienst doen om de punten te verzekeren!
Met de gewone eenvoudige hulpmiddelen is men volgens S. uitsluitend aange
wezen op de „coördinatenmethode"; van de door goede landmeters bij voorkeur
gebruikte lijnverbandmethode wordt niet gerept. Optische centreering zou slechts
bij „dure" instrumenten voorkomen. Het eenvoudig „vereffende" driehoeksnet
wordt „primair net" genoemd; hieraan worden andere netten aangesloten en de
indruk wordt gevestigd, of de Rijksdriehoeksmeting op dezelfde wijze „veref
fend" heeft. Collins wordt steeds als Collin aangehaald. Rekenformulieren wor
den in het geheel niet gebruikt, zoodat het getallenvoorbeeld voor elk der
methoden Snellius, Collins en Cassini (vooral niet minder voor middelbare tech
nici!) liefst 3j/2 groote blz. beslaat. Voor eenvoudige metingen gebruikt men
volgens S. de repetitiemethode, voor zeer nauwkeurige de reïteratiemethode. Dat
een open veelhoek zooveel mogelijk gestrekt moet zijn, wordt niet vermeld;
vermoedelijk weet S. dit ook niet, gezien fig. 142 en vooral 143. Regelingsvoor
waarden van den theodoliet zouden zijn o.a.: 1. de eerste as moet verticaal staan,
2. de tweede as moet horizontaal liggen.
Deze bloemlezing is het resultaat van slechts hier en daar een bladzijde op
slaan!
Zoowel De Vos als Stcuyk leeren den M.T.S.'ers te werken met logarithmen
met zeven decimalen. Toen men bij het Kadaster nog algemeen met logarithmen
werkte, waren de zooveel handiger logarithmen met zes decimalen voldoende
voor het nauwkeurigste werk; voor de werkzaamheden, die M.T.S.'ers in den
regel te verrichten zullen hebben, kan volstaan worden met vijf decimalen. Het
is dan ook geen bezwaar, hen in de decimale hoekverdeeling te laten werken, nu
daarvoor een goedkoope Nederlandsche tafel bestaat (Wijdenes, Five Place
Tables).
De stijl laat veel te wenschen over (germanismen, de zgn. tante-Betjestijl: in
versie na en en doch). Vooral een boek, dat bestemd is voor jonge menschen,
wier taalgevoel nog in ontwikkeling is, dienst geschreven te worden door iemand
die schrijven kan.
Gelukkig is er nog iets goeds te vermelden: het boek is typografisch buiten
gewoon goed verzorgd: dit kan n.m.m. zelfs niet beter. Van vele instrumenten
zijn mooie foto's opgenomen op kunstdrukpapier.
F. H.