231
Na met het bovenstaande het karakter van de administratie te
hebben vastgelegd, gaat het er om, tot regels voor de delimitatie te
komen. Ik meen alleen te mogen spreken over de vaststelling van
de grenzen, omdat de tenaamstelling van geheele perceelen geen
probleem is. Mocht deze kwestie zich eens voordoen, dan is de
moeilijkheid dikwijls te herleiden tot een grenskwestie.
De ongetwijfeld simpelste oplossing zou zijn, eenvoudig inlich
tingen aan belanghebbenden te vragen en slechts daarnaar te han
delen. Hoe verleidelijk dit zou zijn, het kan niet en het zou ook
niet juist zijn. Het kan niet, omdat de ervaring geleerd heeft, dat
het heel moeilijk is betrouwbare, juiste en nauwkeurige inlichtingen
van de eigenaren te verkrijgen en het zou niet juist zijn, omdat
men bij de delimitatie toch ook rekening dient te houden met vroe
ger verzamelde inlichtingen en dus met het bestaande veldwerk
archief. Men moet een delimitatie beschouwen als een procédé, om
daar waar het noodig is, nadere en aanvullende inlichtingen van
het publiek machtig te worden. Het hangt af van hetgeen in het
veldwerkarchief aanwezig is, welke beteekenis men aan de nieuw
verkregen inlichtingen moet hechten en hoe ver men moet gaan
met het verzamelen van deze.
Ik geloof dat veelal op deze wijze wordt gehandeld. Om veld
werken of procesverbalen te doen onderteekenen door de aan
wijzers, daarvoor voel ik niet veel. Wel voor een goede afpaling.
De gedachte van Mr. K. J. Bes in de reeds eerder aangehaalde
„inleiding" om aan het resultaat van de meting groote publiciteit
te geven en een zitdag van den landmeter te doen houden in de
desbetreffende gemeente, lijkt mij de beste oplossing. Daaren
boven zou door den landmeter aanteekening gehouden kunnen
worden van de namen van de aanwijzers.
Dat bij de delimitatie gebruik gemaakt wordt van de gegevens
uit het bestaande archief impliceert niet, dat dit archief als zoodanig
moet blijven bestaan. Integendeel. Bij een hermeting zal men er
naar moeten streven zooveel mogelijk van het oude buiten gebruik
te stellen. Ik meen daarom, dat er gepoogd moet worden zóó te
handelen, dat na afloop van het werk het oude veldwerkarchief zoo
weinig mogelijk behoeft te worden geraadpleegd. Slechts bij hooge
uitzondering, wanneer n.l. het bestaande archief weinig omvangrijk
is, zou men hierop mogen voortbouwen.
Het schijnt dus mogelijk, binnen het raam van de bestaande