239
wel ze niet bevatten de opgave van den titel, aangezien die ontbreekt en men
alleen kan verklaren, dat men de grondrente heeft „en vertu d'une possession
non interrompue". Er ontbreekt dus een voornaam ding aan de vestiging terwijl
ze bovendien geen zin hebben, omdat het zakelijke recht van grondrente niet
nog eens door hypotheek behoeft te worden versterkt.
Op dit artikel geeft A. Schaap in no. 3693 een aanvulling en komt dan tot een
iets andere conclusie. Hij is n.l. van meening, dat deze inschrijvingen niet alle
ambtshalve kunnen worden doorgehaald, omdat in de gebiedsdeelen, waar de wet
van 11 Brumaire jaar VII is van kracht geweest (deelen van Limburg en Vlaan
deren), die grondrenten tijdelijk als roerend zijn beschouwd moeten worden,
waardoor de hypotheek dus wel rechtsgevolg kon hebben en deze dus in 1878
terecht zouden zijn gehandhaafd.
Met groote belangstelling namen we kennis van het artikel van H. M. J.
Jansen in de nrs 3677, 3678 en 3679 over „Eigendomsverkrijging van verdie
pingen en vertrekkenOnder de vele aangehaalde litteratuur misten we het
boek van Hilbert en Ingeveld „La propriété des appartements et la copropriété"
(opgenomen in de bibliotheek van K. en L.). Waar de schrijver ook ingaat op
de vraag of in ons land thans een dergelijke overdrachtsakte zou kunnen worden
overgeschreven en toegepast in de overige registers, verbaast het ons, dat de
S. geen kennis klaarblijkelijk heeft genomen van het artikel over deze materie
in dit T. 1935/85, waarin wordt aangetoond, dat geen bezwaren behoeven te
worden gemaakt tegen bedoelde overschrijving en boekingen. In No. 3687 stelt
G. Th. Graafland den S. eenige vragen over concrete punten, die in een onder
schrift worden beantwoord. Voor belangstellenden in deze vraagstukken een
lezenswaardig artikel.
Zoo ook dat in de nrs 3680 en 3681 van Mr. A. Pitlo getiteld: „De ars no-
tariatus en haar beoefening", waarin de Schrijver aanspoort tot studie over het
notariaat, zijn historie en zijn sociale functie, omdat deze studie, gelijk hij met
voorbeelden uit het verleden staaft, tot den bloei er van moet medewerken.
Rechtsvraag II in no. 3685 met het antwoord van Prof. Van Oven steunt den
Bewaarder bij zijn streven om bij hypotheken, waarbij minderjarigen zijn betrok
ken, vooral te letten op de meestal noodige machtiging van den Kantonrechter.
Er was een hypotheek gevestigd op vast goed van een minderjarige. Deze zou
worden „verlengd" nadat de schuld opeischbaar was geworden, waarbij dezelfde
voorwaarden waren bedongen, alleen de rentevoet was verlaagd. Crediteur en
voogd meenden voor deze verlenging geen machtiging van den Kantonrechter
noodig te hebben, omdat het hier een zuivere „beheersdaad" zou betreffen. De
betrokken Kantonrechter oordeelde echter anders, wat de Redactie volkomen
beaamt, omdat hier in wezen een nieuwe hypotheek wordt gesloten.
Vermelden we tenslotte nog een bijdrage van Mr. P. B. M. ten Bosch in
no. 3692 over „Onteigening van altijddurende beklemmingen", waarin besproken
wordt de vraag hoe bij onteigening van beklemden grond voor bouwterrein de
groote „meerwaarde" moet worden verdeeld tusschen den biooten eigenaar en
den meier. De S. houdt een uitvoerig pleidooi voor een verdeeling in even
redigheid van de waarden van biooten eigendom en beklemming, die zijn vast
gesteld als men de waarde als bouw- of weiland berekent. De veel hoogere