257
Vermelding verdient verder de betere behandeling van de optellingsformules,
waarvoor zelfs drie afleidingen worden gegeven en later, bij de trigonometrie
nog een vierde, vlotte, algemeen geldige afleiding. Ook de behandeling van de
vergelijking a cos x b sin x c is verbeterd en vooral is dit het geval met
de meetkundige oplossing, welke zeer eenvoudig en elegant is.
Hetgeen de lezers van dit tijdschrift wel het meest zal interesseeren is de ver
vanging van de onbeholpen paragrafen over toegepaste driehoeksmeting door
een uitstekend hoofdstuk van 28 pagina's over landmeetkunde van de hand van
den Landmeter van het kadaster, den heer A. H. Meertens. Nadat de lezer
kennis heeft gemaakt met het principe der driehoeksmeting en met den theodo
liet, waartoe een flinke afbeelding van het instrument van Wild (waarom niet
een Nederlandsch instrument?) is opgenomen, krijgt hij iets te hooren over de
Rijksdriehoeksmeting en de stereografische kaartprojectie. Dan volgt een, wellicht
iets te uitvoerige, behandeling van het excentrisch meten. Voor het in ons
land zoo dikwijls voorkomende probleem van Snellius worden zoowel de oplos
sing met hulphoek, als de methoden van Collins, Cassini en de barycentrische
methode gegeven, waarvan de tweede en vierde oplossing worden geïllustreerd
met een uitgewerkt voorbeeld. We missen de behandeling van den veelhoek,
waarin weliswaar de toepassing van de goniometrie slechts zeer bescheiden is,
maar welke in een inleiding in de landmeetkunde toch o.i. niet zou mogen ont
breken. Het reeds zoo uitstekende leerboek van Wijdenes heeft door de toe
voeging van dit hoofdstuk nog meer aan waarde gewonnen! R. R.
A. P. van Leeuwen. 2X2 5. 176 blz. 13 X 20 cm<
H. J. W. Becht, Amsterdam, z. j. (1940). Prijs geb. 2.90.
Hoewel er, oppervlakkig gezien, eenige overeenkomst is in de titels, is er een
groot verschil tusschen den inhoud van dit werkje en het boek van Lancelot
Hogben: „De consequenties van 1 1", dat in den vorigen jaargang van dit
tijdschrift werd besproken. Evenals dit werk wil ook het boekje van Van Leeu~
wen de wiskunde wat van haar ongunstige faam ontnemen, doch het doet dit
op een geheel andere wijze. Het richt zich volgens de voorrede vooral tot hen,
die „een broertje dood hebben aan rekensommetjes" en hun met tegenzin opge
dane wiskundige kennis naar een ongebruikt hoekje hebben verbannen. Maar
ook zij die vriendschappelijker en vertrouwder tegenover de wiskunde staan,
zullen veel aan het boekje kunnen hebben, omdat het hen kennis laat maken met
een gedeelte van het vak, dat men tegenwoordig, veel meer dan vroeger het
geval was, te frivool schijnt te vinden voor deze ernstige wereld. Toch kan het
zoo weldadig werken om ook in mathematisch opzicht eens uit de plooi te
komen.
De moeizame ontwikkeling van de wiskunde, via China, Egypte, Indië, Ara-
bië, Europa, is steeds vergezeld gegaan van, dikwijls door verdienstelijke ma
thematici opgestelde, wiskundige verpoozingen, spelletjes met cijfers en meet
kundige figuren. De schrijver geeft nu een greep uit die rijke verzameling van
ontspannende vraagstukken, van „merkwaardige uitkomsten van cijfer- en ge-
tallencombinaties, rekenkundige raadsels, vreemde vraagstukken, goocheltoeren
met cijfers, toovervierkanten, paradoxen, enz."