42 stijl onmiddellijk herkennen, zal bewonderen den grooten studiezin en belezen heid, die ook weer uit deze bijdragen blijkt, en bovenal den ijver, waarmede gepoogd wordt de vakgenooten voor te lichten op allerlei gebied. Technische onderwerpen worden niet aangeroerd, steeds betreft het juridisch-administratieve vraagstukken, die voor de Belgische Landmeters van groot gewicht zullen zijn. Maar ook onze lezers zullen met vrucht de meeste der 24 opstellen doorlezen en bestudeeren, waarbij hun zal treffen de wijze, waarop de S. zijn onderwerp behandelt en hoe volledig de jurisprudentie en de vaklitteratuur wordt weerge geven tot staving van het betoog. (De Nederlandsche wordt waar mogelijk ook altijd vermeld.) Uit sommige artikelen blijkt duidelijk, dat het voordrachten zijn geweest, die in zwierig Fransch zijn uitgesproken, met veelal aan het begin en slot zinsneden die verheven aandoen. We willen èn het Verbond èn den S. gelukwenschen met deze publicatie, die we hierbij van harte aanbevelen aan onze lezers: „pour procurer un stimulant puissant pour s' adonner a des études plus approfondies", zooals het in het voorbericht heet. Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië. Een zeer lezenswaardig artikel wijdt de Redacteur Mr. C. G. van Huls aan: „De reorganisatie van het Kadaster in 1874". Deze studie, aangevangen in afl. 3 van 1937, wordt beëindigd in afl. 1 van 1939 en beslaat ongeveer 140 blad zijden. Uitvoerig citeert de S. uit rapporten en nota's, gewisseld naar aanleiding van de nieuwe voorschriften en ontworpen bepalingen, door de vele instanties, die in Indië betrokken zijn bij de In- en Overschrijving en het Kadaster. Merkwaardig is wat de S. opmerkt over het juiste inzicht van sommige buiten staanders in het kadastrale gebeuren. Zoo dat van Sprenger van Eyck (Directeur van Financiën), aangehaald op blz. 197/1937, die daarin de juiste beteekenis van den meetbrief, bij het bestaan van een goed kadaster (doel van de reorganisatie), zoodanig omschrijft, dat de S. zich afvraagt of dit nu is het oordeel van een gewezen landmeter, dan wel van een oud-Registratie-ambtenaar uit Nederland. Sprenger van Eyck betoogde terecht, dat als het kadaster in orde was men geen meetbrief als voorgesteld (n.l. extract-plan) noodig had, of een meetbrief met alle meetcijfers moest geven. Het toenmalige Hoofd van het Kadaster F. Verstijnen, beoogde met de reor ganisatie het invoeren van een Kadaster zooals hij dat in Nederland had ge kend, althans voor geheel Java, waarbij dan het meetbrievenstelsel zou kunnen vervallen, dat echter voor een overgangstijd nog wel noodig was. Uitvoerig zet de S. nu uiteen waarom dit plan mislukte en welke moeilijkheden er rezen. Uit dit gedeelte citeeren we: „Vele meetbrieven waren vervaardigd zonder een stap op het terrein te zetten". In de inleiding, waarin de geschiede nis voor 1874 wordt behandeld, licht de S. dit nader toe. Op blz. 29/1938 valt onze aandacht op een zinsnede uit een rapport van den Resident van Madioen. Deze is van oordeel, dat voor het nieuwe Kadaster de grondstukken zijn opge meten volgens de zichtbare terreinsgrenzen, hoewel de meeste oude meetbrieven, volgens welke het zakelijk recht is gevestigd, andere grenzen aangeven. Al zijn

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1940 | | pagina 42