66 geheel ontbreekt. De kijker bestaat uit een positief lenzensysteem en twee holle spiegels. Het lenzenstelsel L, en L2 vormt tezamen met den spiegel L3 bij B4 het eerste reëele beeld. Door den tweeden hol len spiegel L4 wordt bij B2 een tweede reëel vergroot beeld gevormd, welk beeld door een oculair wordt bekeken. De kijker geeft in tegen stelling met den astronomischen kijker een rechtopstaand beeld. Het positieve lenzensysteem is samengesteld uit een positieve en een negatieve lens. Hierdoor is het mogelijk een voldoende correctie van de sferische afwijking en de vervulling van de sinusvoorwaarde te verkrijgen. De holle spiegels zijn, met het oog op de duurzaam heid, aan den achterkant verzilverd. Men gebruikt dus spiegellen- zen. Deze kunnen in hooge mate chromatisch gecorrigeerd worden. Door een juiste keuze van de glassoorten voor de samenstellende deelen kan het secondaire spectrum geheel opgeheven worden, of zelfs in omgekeerden zin opgewekt worden, zoodat het secondaire spectrum van het oculair daardoor gecompenseerd wordt. Deze com binatie geeft een zeer groote correctiemogelijkheid, die door andere systemen niet bereikt kan worden. Vergelijk fig. 4 met fig. 1—3. De restfouten zijn kleiner dan het tiende deel van die, welke bij nor male lenzenkijkers voorkomen. Fig. 4 toont duidelijk aan, dat men voor alle kleuren van het zichtbare spectrum practisch slechts één beeldvlak heeft. Door de hooge mate van stralenvereeniging wordt ook de helder heid gunstig beïnvloed, daar alle intredende stralen bij de afbeel ding, zonder storing, samenwerken. Spiegellenzen hebben één nadeel, waarop ik nog kort wil ingaan. Door reflectie op het voorvlak van de spiegellenzen ontstaan neven beelden, die echter in verhouding tot het hoofdbeeld zeer zwak (ca. 4%) zijn. De lenzen kunnen echter zóó worden geconstrueerd, dat nevenbeelden zoo ver mogelijk van het hoofdbeeld worden gevormd, waardoor hun schadelijke invloed zeer wordt verminderd. Het ge- gebruik in de praktijk heeft bewezen, dat de nevenbeelden volkomen onschadelijk zijn. Deze nieuwe kijkers hebben, ondanks hun zeer kleine lengte, een groote objectiefopening, zoodat nog voldoende helderheid wordt verkregen, wanneer de brandpuntsafstand van het oculair aanmer kelijk grooter wordt dan bij de oudere kijkertypen bij een bepaalde vergrooting mogelijk is. In fig. 4 is de brandpuntsafstand van het objectief stelsel (lenzensysteem holle spiegels) 430 mm. Voor een

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1940 | | pagina 66