11
der Maassgabe, dass jeder derselben in dem selben Verhalt-
nisse an dem Gesammtwerth der neu eingetheilten Grundstücke
Theil nimmt, in welchem er früher bei dem Gesammtwerth der
unregulirten Grundstücke betheiligt war".
De geheele stedelijke ruilverkaveling wordt door deze bepalingen
beheerscht. Het is slechts de vraag of deze voorschriften juist en
volledig zijn.
In de eerste plaats ontbreekt de regel, dat er doelmatige, dus zoo
veel mogelijk rechthoekige perceelen moeten worden gevormd, ge
legen aan op zijn minst één of meer straten.
De steller van het ontwerp meende, dat hiervoor moeilijk alge-
meene regels in de wet zouden kunnen worden gegeven, omdat
overal de toestanden anders zijn. Hij wilde aan de gemeenteverorde
ningen overlaten hiervoor plaatselijk voorschriften te geven. Terecht
voert Meyn hiertegen aan, dat ook die regels algemeen zullen
moeten zijn en dan niet in een verordening, maar in de wet behoo-
ren te worden opgenomen. Het kunnen geen starre formules zijn,
de bepalingen zullen rekbaar moeten zijn om zich aan allerlei om
standigheden te kunnen aanpassen. Maar voorgeschreven moet
worden, dat de nieuwe kavels zooveel mogelijk op de oude plaatsen
moeten komen te liggen aan dezelfde straten en in hetzelfde of
dichtbij gelegen blok, hoekperceelen moeten weer op een hoek ko
men te liggen, de perceelen moeten een bepaalde minimum grootte
hebben met een minimum frontbreedte en zooveel mogelijk lood
rechte grenzen ten opzichte van de rooilijnen. Een verdeeling over
gunstige en ongunstige ligging zou aanleiding geven tot de grootste
willekeur. Dit kan bij agrarische ruilverkaveling worden toegepast,
omdat daar de waardeverhoudingen betrekkelijk vast blijven. Hier
is echter onmogelijk te voorzien hoe deze verhoudingen zich zullen
ontwikkelen als de bebouwing in gang is gezet. Een zoogenaamd
ongunstig perceel kan door toevallige omstandigheden (in de buurt
worden een paar winkels, een bioscoop of iets dergelijks gebouwd)
opeens een veel grootere waarde verkrijgen.
Hier ligt naar onze meening de kern van het vraagstuk van de
stedelijke ruilverkaveling. De principes, waarop de nieuwe toedee-
ling moet berusten, zijn het belangrijkste van alles. En niet te ver
wonderen is het dan ook, dat in de litteratuur het meest is gestre
den over de vraag of de toedeeling volgens het „Flachen-" dan wel
volgens het ,,Wert-Prinzip" zou moeten geschieden, waarbij ten