12
slotte het eerste de overwinning behaalde, zij het dat aan het tweede
een invloed werd ingeruimd om grove onbillijkheden weg te nemen
in den vorm van bijslagen of toebetalingen in geld uit of aan de
massa.
Het beginsel van het kosteloos afstaan van grond voor de nieuwe
straten e.d., gesteld in het ontwerp, is vastgehouden en komt later
in de verschillende landswetten voor, zij het dan meestal met een
beperking tot een bepaald percentage van den ingebrachten grond,
percentages die wisselen van 25 tot 50.
Het belangrijke initiatief van Adickes gaf aanleiding tot uitvoe
rige debatten in het Herrenhaus en verschillende commissies. Het
ontwerp werd op vele punten gewijzigd, ook in den zin van de
critische opmerkingen van Meyn, maar het werd niet tot wet ver
heven.
In Z. f. V. van 1893 wordt het ontwerp en zijn behandeling uit
voerig besproken (Gerke, Aengeneyndt, RöckerathStübben),
waarbij allerlei verbeteringen aan de hand worden gedaan, o.m. dat
de kostelooze grondafstand wordt gebonden aan een maximum.
Het is begrijpelijk dat in 1893 de Algemeene Vergadering van
den Deutscher Geometer Verein zich over het vraagstuk laat voor
lichten en wel door Gerke, die uitgaande van de praemisse, dat de
wet er moet komen, wijst op de belangrijke rol, die de landmeter in
het geval zal moeten spelen. Merkwaardig is, dat op die vergade
ring Prof. Jordan waarschuwt en opponeert, omdat het eigenlijk
meer is „Verwaltungsarbeit", en de vereeniging er van wil afhou
den voor het tot standkomen van de wet te ijveren.
In 1895 wordt het ontwerp door het Abgeordnetenhaus verwor
pen. In de vakpers wordt de strijd over de stedelijke ruilverkaveling
nu eerst recht levendig. Het zou het bestek van dit artikel verre te
buiten gaan om de geheele litteratuur van die jaren te bespreken.
Merkwaardig is, dat er schrijvers zijn, die meenen dat met agra
rische ruilverkaveling ook dit doel wel te benaderen valt, zij het
dan in etappes. Als men alvast het wegennet zoo ontwerpt, dat het
zich aanpast bij een latere mogelijke bebouwing, zou men dan alleen
de wegen hier en daar behoeven te verbreeden, terwijl de percee-
len al reeds een regelmatigen vorm hebben en dus gemakkelijk tot
bouwterreinen zijn te verkavelen. Van andere zijde wordt dit heftig
bestreden, omdat dan óf het landbouwbelang óf de bouwkundig
juiste ontwikkeling in het gedrang zullen komen. Het wil ook ons