135 stélde van een speciaal daarvoor benoemde Staatscommissie. Deze was echter van oordeel, dat belanghebbenden nog niet rijp waren voor toe passing van ruilverkaveling en dat eerst propaganda voor deze aange legenheid moest worden gemaakt. Een gelukkig initiatief is toen genomen door de Nederlandsche Heide maatschappij, die zich, zooals zij dat reeds eerder ten aanzien van zoo veel andere land- en boschbouwkundige vraagstukken had gedaan, ging interesseeren voor de ruilverkaveling en door woord en geschrift propa ganda ging maken om de aandacht van belanghebbenden te vestigen op het groote belang eener betere verkaveling. Deze pogingen om levende voorbeelden te geven, werden, zij het dan ook na groote moeite, met succes bekroond en in 1916 en 1918 kwamen de vrijwillige verkavelingen van de Ballumer Mieden en Dalfser Hooi- slagen tot stand, resp. ter grootte van ca 200 ha en 150 ha, terwijl verder voor enkele andere complexen o.a. onder Gieten en Noordlaren nog plannen werden gemaakt, welke niet tot uitvoering kwamen. Ten einde de ruilverkaveling nog krachtiger te bevorderen, ging de Heidemaat schappij in 1923 over tot de oprichting van de Hoofdaf deeling Ruilver kaveling, een zelfstandig orgaan, dat zich ten doel stelt „het,ivoortbren gend vermogen van den grond te bevorderen door een doelmatige in deeling van gronden, meer in het bijzonder door ruilverkavelingVooral trachtte zij dit doel te bereiken door te streven naar een wet op de ruilverkaveling, welk streven met succes werd bekroond met de aan neming in 1924 van de wèt op de ruilverkaveling. Zie daar iri het kort de geschiedenis van de ruilverkaveling vóór de totstandkoming van onze ruilverkavelingswet. Het is wel merkwaardig, dat, terwijl toch de landbouw in ons land een zoo hoog peil van ontwikkeling heeft, wij, wat de toepassing van ruilverkaveling betreft, zoo zeer bij het buitenland achtcraankomen. Dat een slechte verkaveling niet vereenigbaar is met èen intensieven landbouw is vanzelfsprekend, en het is dan ook niet te verwonderen, dat men in verschillende landen van overheidswege maatregelen heeft ge nomen om aan dit euvel paal en perk te stellen, al wil dit natuurlijk niet ze99en' dat door deze maatregelen de landbouw ineens van extensief intensief wérd. Zoo zijn rèeds in de 13e eeuw de grondeigenaren iri Engeland begon nen, niet alleen het hun toebehoorende deel van dé gemeenschappelijke weide, maar ook de hun toebehoorende bouw- en weilandperceelen te omheinen om vrijer te zijn bij de exploitatie van hun bedrijven. Daarbij werden de perceelen zooveel mogelijk samengevoegd. De eerste wet dateert aldaar van 1688. In de laatste helft van de 18e éèuw volgden dan wettelijke regelingen in de Noordduitsche en Scandinavische landen, hoe wel deze in hoofdzaak de verdeeling van het gemeenschappelijke bezit ten doel hadden. De eerste wet, welke in Duitschland de verbetering van de perceelsindeeling beoogde, was die van 1784 in Hessen-Nassau, terwijl de eigenlijke ruilverkavelingswet in Pruisen dateert van 1871. Verder volgden dan in het begin dezer eeuw verschillende andere landen, zooals Rusland, Zwitserland, Oostenrijk, Hongarije, enz. Hoe is hu te onzent het resultaat van de toepassing van de ruilverkave lingswet geweest? Welnu, het begin was goed," want reeds in

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1941 | | pagina 137