158
zien; die opleiding behoeft niet aan de M.T.S. te geschieden, maar dit heeft
voordeelen wegens de outillage.
De heer Harkink merkt op, dat Prof. Schermerhorn alleen spreekt over
de opleiding op de M.T.S. Spreker onderscheidt twee soorten ambtenaren en wel
le. civiel-technici, welke moeten beschikken over eenige landmeetkundige ken
nis; de opleiding van deze categorie kan aan de M.T.S. blijven, mits de opleiding
iets verbeterd wordt; de volgens den lesrooster beschikbare uren zijn wel vol
doende;
2e. middelbaar personeel met uitsluitend landmeetkundige kennis, zooals reeds
werkzaam is bij het Kadaster, den Rijkswaterstaat en sommige gemeenten. Voor
dit personeel is een speciale opleiding gewenscht, welke op drie manieren kan
geschieden, nl. aan een of andere bestaande onderwijsinstelling, bij het Centraal
Teeken- en Opleidingsbureau van het Kadaster of aan particuliere instituten,
gevolgd door een examen, ingesteld door het Rijk of desnoods door de N.L.F.
Een uitgebreide opleiding aan de M.T. Scholen is niet mogelijk; de algemeene
vakken zijn te uitgebreid, zoodat te weinig tijd overblijft voor de overige vakken.
Het zou gewenscht zijn een commissie te benoemen, welke onderzoekt of er inder
daad van twee categorieën ambtenaren kan worden gesproken en hoe de oplei
ding ingericht dient te worden.
Spreker vestigt vervolgens de aandacht op de reeds bestaande opleiding voor
teekenaars van het kadaster; de opleiding van den meettechnicus aan dit instituut
geeft de volgende voordeelen: le. ervaren leeraren voor het geven van onderwijs;
2e. instituut en leeraren zijn gegroeid in en door het kadaster; 3e. aan het insti
tuut is reeds een voor de praktijk werkende teekendienst verbonden. De gecom
bineerde opleiding voor teekenen en meten zou twee jaar moeten duren.
De heer Van der Steen komt terug op de mededceling van Prof S c h e r-
m e r h o r n, dat de rapporten in handen zijn gesteld van de Vereeniging van
Leeraren van het Middelbaar Technisch Onderwijs en vreest dat van een onder
zoek van deze zijde niet veel terecht zal komen.
Prof. Schermerhorn meent hiervan wel iets te mogen verwachten, wan
neer deze vereeniging rapport moet uitbrengen aan het Departement. Wat be
treft de vraag van den heer Fortuin over de parallel T.H. en M.T.S. maakt
spreker de opmerking, dat toen de Landmeterscursus in Wageningen werd op
gericht, automatisch de eerste veldassistent verscheen. Dit geldt algemeen; bij het
landmeten is deze ontwikkeling echter nog in een beginstadium. Of de opleiding
op een speciale school of de M.T.S. zou moeten geschieden, zou men eens moeten
onderzoeken. Spreker is niet zeer optimistisch over het arbeidsveld van deze
landmeetkundigen en geeft in overweging deze zaak rustig te laten bestudeeren
door de door den heer Harkink bedoelde commissie.
De heer De Korver vraagt of het niet gewenscht is, het resultaat af te
wachten van de opleiding bij den Dienst voor Buitengewoon Landmeetkundig
Werk van het Kadaster.
De voorzitter antwoordt hierop, dat groote moeilijkheden zijn ondervonden
om de juiste menschen voor dezen dienst te vinden; bovendien geeft de opleiding
moeilijkheden in den dienst. Het verdient aanbeveling toch een commissie in
te stellen.
De heer R i e t s e m a wil bij de opleiding vooral ook aandacht schenken aan
de aanverwante vakken.
De heer Hartman zou liever het personeel betrekken van de opleiding voor
teekenaar van het kadaster, maar vraagt zich af of er wel een tekort aan per
soneel is.
De voorzitter is hierover niet somber gestemd en wijst op de vernieuwing
van het kadaster. Hij stelt voor nu de debatten over deze rapporten te eindigen
en op de plenaire zitting voor te stellen een commissie te benoemen om deze zaak
te onderzoeken. De vergadering gaat hiermede accoord.
Vervolgens stelt de voorzitter aan de orde het rapport van den heer O. J.
Jonas.
De heer O. J. Jonas vraagt waarom een splitsing van de rapporten tijdens
de behandeling gewenscht was. De te benoemen commissie zou ook een onder
zoek moeten instellen naar de verhouding van hooger, middelbaar en lager land
meetkundig personeel.
De voorzitter meent, dat dit rapport meer den nadruk legt op de titels en