159
Verslag van den toestand der Vereeniging voor Kadaster
en Landmeetkunde en van hetgeen door haar in verband
met artikel la der Statuten is verricht sedert de
Algemeene Vergadering van 12 October 1940
(Art. 16a Huish. Regl.)
rangen dan op de opleiding. Er is echter geen bezwaar ook dit onderzoek aan
de commissie op te dragen.
De heer R i e t s e m a zegt, dat de veldassistent zich als landmeter moet kun
nen presenteeren.
De heer F or tuin acht het niet gewenscht, dat door een betere opleiding van
het middelbaar personeel ook een opleiding voor lager personeel zou ontstaan.
Een splitsing in rangen is noodzakelijk/echter niet een opleiding voor de lagere
landmeetkundigen.
De heer Van der Steen meent, dat in vergelijking met andere diensten
te veel rangen worden genoemd; hiervan zouden wel twee kunnen vervallen.
De rangen ingenieur en landmeter zijn wel voldoende.
De heer Jonas heeft alleen maar een suggestie willen geven over de titu
latuur, doch wil niet zooveel rangen creëeren.
De v o o r z i 11 e r stelt voor, dit vraagpunt ook op het programma van de te
benoemen commissie te plaatsen, waarmede de vergadering accoord gaat.
Na een woord van dank aan de inleiders sluit de voorzitter de vergadering.
Op de plenaire zitting brengt de voorzitter het volgende verslag uit over de
commissievergadering:
De Commissie van maatschappelijke organisatie en werkkring is van meening,
dat het gewenscht is een onderzoek te doen instellen naar de problemen welke
in de ingediende rapporten zijn behandeld en stelt voor een commissie met dit
onderzoek te belasten.
Voor het eerstvolgend congres worden als voorzitter en rapporteur aanbevolen
de heeren G. Fortuin en P. Ilmer.
In het plenaire gedeelte sprak de heer Ir S w a r t, Adjunct-Secretaris der Cen
trale Cultuurtechnische Commissie, een rede uit over de sociaaFeconomische be-
teehenis der ruilverkaveling. Deze lezing, welke met groote belangstelling werd
aangehoord, is elders in dit tijdschrift opgenomen.
Nadat de voorzitter den spreker hartelijk bedankt had, werd gelegenheid
gegeven eenige vragen te stellen. De heer O. J. J o n a s informeerde of er, indien
alle cultuurtechnische werken in versneld tempo worden uitgevoerd en in normale
omstandigheden, met vrij ruilverkeer, in Nederland ook een teveel aan cultuur
grond kan ontstaan. De spreker wees deze veronderstelling af, waarna Prof.
Visser nog opmerkte, dat Nederland per jaar met 100.000 inwoners toeneemt
en de uitbreiding van steden, de wegenbouw en de aanleg van groote openbare
werken (sportvelden, vliegvelden enz.) zooveel cultuurgrond in beslag neemt,
dat het nog de vraag is, of er wel van winst kan worden gesproken.
Daarna werden de conclusies uit de commissievergaderingen besproken, welke
door het congres onveranderd aanvaard werden.
Vervolgens sluiting van het congres door den voorzitte r met een woord
van dank aan de „officials voor de voorbereiding, waarbij speciaal de heer
F. Harkink bedoeld werd, die weder op keurige wijze de congrespublicaties heeft
verzorgd.
De Secretaris der N.L.F..
O. J. JONAS.
Ondanks de buitengewone tijdsomstandigheden bleef het ledental der vereeni-
ging vrijwel stationnair. Het bedraagt thans 185 gewone en 62 buitengewone
leden, tegen respectievelijk 187 en 62 in het vorige jaar.