16
op de waardebepaling van den inbreng? Alles berust op persoon
lijk inzicht van de schatters; het is niet mogelijk vaste wettelijke
regels te geven, waarnaar gewerkt moet worden. Moet geschat
worden de „gebruikswaarde" op het oogenblik van den inbreng en
is dit een objectief te bepalen waarde? Sommige perceelen zullen
voor de eigenaren extra waarde hebben als oud familiebezit. Of
speculatiewaarde met het oog op de mogelijkheid, dat de stadsuit
breiding het perceel gunstig en spoedig zal treffen. Moet met zulke
factoren al dan niet rekening worden gehouden bij deze schatting?
Nog moeilijker wordt de waardebepaling van de toedeeling als
het plan tenslotte is vastgesteld. Men weet, dat hoekperceelen meer
waarde hebben dan perceelen in de straat. Maar hoeveel meer ont
snapt aan een exacte berekening! Zoo is een grootere frontbreedte
bij niet te groote diepte voordeeliger dan andersom. De waarde in
stille straten (maar men weet nog niet wat de stille straten zullen
worden) is geringer dan die in drukke. Perceelen waarop winkels,
café's kunnen worden gebouwd, brengen meer op dan die, waarop
alleen kleine woonhuizen kunnen worden gesticht. Nu probeert
men wel de moeilijkheden te verminderen, door het gebied te ver-
deelen in één of meer blokken van ongeveer dezelfde waarde, die
men dan elk zelfstandig behandelt. Zooals echter de S. terecht op
merkt, komt men dan eigenlijk van het Wertprinzip weer bij het
Flachenprinzip te land. Het laatste moet de eenige oplossing zijn,
omdat men dan alleen een waarlijk objectieven maatstaf hanteert.
Neemt men bovendien streng den regel in acht om den grond zoo
veel mogelijk op dezelfde plaats toe te deelen, dan kunnen, maar
ook dan alleen, vele moeilijkheden en onbillijkheden worden voor
komen.
Ehlgötz treffen we in Z. f. V. reeds eerder aan als schrijver over
de Baulandumlegung. Over de begrenzing van het blok bij ruil
verkavelingen in Baden geeft hij in deze periodiek (1912/698) een
artikel, waarin hij bij een vijftal schetsen aantoont, dat men onder
scheid zal moeten maken of er in het gebied al dan niet reeds aan
gelegde straten zijn. Men zal gedeelten met reeds aangelegde stra
ten moeten uitzonderen of vrijstellen van bijdragen in grond voor
den straataanleg, omdat anders die perceelen daarvoor tweemaal
zouden moeten bijdragen. Want ook hier heeft men reeds spoedig
ingezien, dat als iemand wil bouwen op maagdelijken grond, de ge
meenschap in ruil voor de bouwvergunning kan eischen afstand van