174
f. De openbare handhaving van rechten moet met zekerheid geschieden.
g. De veldwacht moet overtreders op grenzen kunnen wijzen, zoowel
bij het betreden van eens anders eigendom, als bij de handhaving van
jacht- en vischrechten.
h. Getuigen van daden uit bezitrecht voortvloeiende, moeten voor die
daden een begrensde plaats kunnen aanwijzen.
i. Bij afwezigheid van afscheidingen, hetzij op grond van de onbestaan
baarheid daarvan (op het water), hetzij op grond van de te groote
kosten daarvan (bij woeste gronden), wordt alleen met zekerheid de
plaats van een daad uit bezitrecht aangewezen binnen de omtreks-
grenzen van het overigens op zich zelf niet door afscheidingen ver
deeld gebied.
k. Binnen deze grenzen is het bezit in de gezamende hand met zekerheid
bewijsbaar, zoowel door de veldwacht als door getuigen.
1. De handhaving van het recht: de bescherming der rechtszekerheid
door de overheid, zoowel als de dekking van bezit door eigendom en
het genot van eigendom door bezit eischen instandhouding van zicht
bare grenzen en bij onbestaanbaarheid of groote kostbaarheid daar
van: de instelling van eigendom in de gezamende hand, zoowel bij vol
als bij gedeeltelijk bezit van onroerende goederen (vol bezit: volledig
eigendom, de regel; gedeeltelijk bezit: rechten van stoppelweide e.d.).
Een algemeen begrip van ongescheiden eigendom geheel of ten deele
in de gezamende hand en een bijzonder voorbeeld van rechtstoedeeling
mogen tot slot de lezers vertrouwd maken met het voorgestane denk
beeld en de overtuiging vestigen, dat daardoor rechtsonzekerheden kun
nen worden weggenomen.
KORT BEGRIP VAN WETTELIJKE BEPALINGEN
AANGAANDE DE GEZAMENDE HAND.
1. Indien een aantal eigenaren gezamenlijk een vast goed in eigendom
bezitten, met het doel hetzij om het gedurende een beperkten tijd
onverdeeld te laten, hetzij om het erfelijk ongescheiden te laten, dan
wordt het onderhavige eigendom geacht te zijn een bezit in de ge
zamende hand.
2. Indien een aantal eigenaren tezamen, doch niet in de gezamende
hand, een vast goed in eigendom hebben, en het bezit van ieder eige
naar op zich zelf als gevolg van de afwezigheid van grenzen niet
kan worden aangewezen, al hoewel het deel van elk der eigenaren
bij het kadaster naar plaats of grootte mocht zijn aangewezen, dan
zijn de eigenaren van het land of het water tot aan de grenzen van
het niet (zichtbaar) verdeelde gebied van rechtswege gehouden de
bedoelde eigendommen in de gezamende hand te brengen.
3. Onder het vorige artikel worden begrepen:
a. de gezamenlijke eigendommen aan water, waarvan het gemeen
schappelijk bezit slechts binnen bepaalde oevers, of door beton
ning, of binnen op andere wijze zichtbaar gemaakte grenzen klaar
blijkelijk is, en waarvan het bezit alzoo in hoofdzaak kan blijken