177 EEN UITGEWERKT VOORBEELD. Een uitgestrekt wateroppervlak met ingesloten eilanden, die als teelland of voor beweiding in gebruik zijn. 1Voor de toetreding met ongescheiden rechten tot een ongescheiden gemeen eigendom aan water worden alleen toegelaten zij die binnen de grenzen van het gemeene eigendom a. eigenaren zijn van wateroppervlakken, b. eigenaren zijn van oeverland, eilanden, Rietlanden en moerassen, waarvan de oppervlakten door aanwas of afslag kunnen vermeer deren of verminderen. Deze eigendommen dragen den naam van bevoorrecht land. 2. Voordat de grens van het gemeene eigendom aan water kan worden bepaald, moeten de eigendommen aan water en bevoorrecht land worden aangewezen, waarvan de eigenaren voor toetreding in aan merking kunnen komen. 3. Een ieder die eigenaar is van een der in het vorige artikel bedoelde eigendommen, kan deelnemen in het ongescheiden gemeen eigendom aan water door inbreng van zijn onafgescheiden rechten op dat water. 4. De inbreng van den zakelijken omvang van ongescheiden bestaande of toekomstige rechten (aanwas!) wordt uitgedrukt in een water oppervlak. a. De oppervlakte van den inbreng van (eigendomsrechten) op wa ter wordt ontleend aan de kadastrale oppervlaktegegevens. b. De oppervlakte van den inbreng bij bevoorrecht land wordt be rekend naar een strook water ter breedte van 5 meter buiten de oeverlijn, of wel naar de helft van de tusschen twee oevers ge legen al of niet gemeene wateroppervlakte, indien de breedte van dit oppervlak minder dan 5 m mocht bedragen. 5. Aanwas en afslag worden geacht daar te kunnen plaats vinden waar een natuurlijke rietbegroeiing aanwezig is of van nature aanslibbin gen plaats vinden. Aanwas en afslag worden geacht niet te kunnen plaats vinden daar waar de oeverlijn door kunstwerken, zooals glooiingen cn beschoei ingen, een regelmatig onderhoud vordert, en geen aanslibbing noch een rietkraag aanwezig zijn. 6. Bij rietlanden en moerassen wordt onder oeverlijn verstaan de lijn tot waar de rietsnijder de zod of zode of wel het moeras bij open water kan betreden. 7. Bestaande en doelmatig onderhouden vaargeulen en aanlegplaatsen kunnen nimmer voor aanplemping worden bestemd. 8. Het aan bevoorrechte eigendommen bij voorrecht te verbinden aan- plempingsrecht strekt zich uit over de geheele inbrengoppervlakte, zelfs al zou dit op grond van art. 4 vallen ten nadeele van een in breng aan water. 9. Voor de toekenning van de opbrengsten uit visscherij en baggertrek- ken gelden de aanspraken uit hoofde van een inbreng aan water, niet verbonden aan bevoorrecht land, uit hoofde van den geheelen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1941 | | pagina 179