RECHT EN ADMINISTRA TIE De samenwerking tusschen den Landmeetkundigen Dienst van het Kadaster en den Meetkundigen Dienst van den Rijkswaterstaat G. Fortuin, Adjunct-hoofdinge nieur van den Rijkswaterstaat, Delft Lezing, gehouden op 27 September 1941 in de Algemeene Ver gadering van de Vereeniging voor Kadaster en Landmeetkunde. Het was deze maand tien jaren geleden, dat in een bijeenkomst van vertegenwoordigers van de Departementen van Financiën en van Waterstaat werd besloten tot de formeele samenwerking, welke ik hedenmiddag voor eenige oogenblikken in het middelpunt van Uw be langstelling wil plaatsen. Het komt mij voor, dat een praktijk van tien jaren ruimschoots vol doende is, om over de doeltreffendheid van deze samenwerking, zoowel als over de meerdere of mindere volkomenheid van haar tenuitvoerleg ging, een oordeel uit te spreken. Doch aangezien in de ontwikkelde procedure aan de beide betrokken diensten een dienende functie werd toegewezen, ben ik tevens van meening, dat dit oordeel voorbehouden moet blijven aan de instanties, te wier behoeve de gemeenschappelijke arbeid is verricht. Ik geloof overigens, dat de beide diensten dit oordeel, in het algemeen genomen, met gerustheid kunnen afwachten. Het bleek nu gemakkelijker te schijnen dan te zijn, om uit een over vloed van details datgene te kiezen, dat mij van Uw aandacht zou ver zekeren. Wanneer men over zulk een lang tijdsbestek achterom kijkt, blijken tal van gebeurlijkheden, welke eenmaal de gedachten gespannen hielden, plotseling hun actueele beteekenis te hebben verloren en ik geef U de verzekering, dat de ups and downs", welke wij in den dienst beleefden, enkele tragische ongevallen, welke buiten het bestek van deze voordracht vallen, buiten beschouwing latende, in belangrijkheid niet uit gaan boven die, welke ik mij uit de eigen kadastrale praktijk herinner. Ik heb er daarom de voorkeur aan gegeven, hier een vraag te be handelen, welke mij vooral in de eerste jaren door velen Uwer is gesteld; een vraag, waarop ik weliswaar nimmer het antwoord ben schuldig gebleven, maar welke nu, in het licht van een langdurige onder vinding, toch meer in details kan worden beschouwd. Een vraag boven dien, die het aantrekkelijke heeft, dat haar beantwoording niet mogelijk is, zonder de verschillende aanknoopingspunten, welke ons onderwerp biedt, in dat antwoord te betrekken, zoodat zij op deze wijze in kort bestek aan de orde kunnen komen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1941 | | pagina 187