186
Deze vraag komt hierop neer:
Welk belang had de Rijkswaterstaat (R.W.) bij den Meetkundigen
Dienst (M.D.), om dezen in een samenwerking met het Kadaster te
betrekken, terwijl toch dit laatste, met zijn gevestigde organisatie, zijn
ervaren personeel en werd er soms bijgevoegd zijn monopolie op
de ambtelijke beoefening van het landmeten, de taak alleen had kunnen
verrichten, welke nu met den M.D. moet worden gedeeld?
Wie op deze vraag een antwoord wil geven, ziet zich gesteld voor de
noodzakelijkheid, tot klaarheid te komen over de volgende drie punten:
1° wat is het kenmerkende verschil tusschen de beide diensten in
kwestie, dat hun activiteit t.b.v. den RWzou kunnen bepalen;
2° hoe moet het begrip „samenwerking" in dit geval worden opgevat:
3° welke is de gemeenschappelijke taak, die door den R.W. is gesteld
en hoe is deze in verband met punt 1 tusschen de beide part
ners verdeeld.
Alvorens op deze punten stuk voor stuk in te gaan, acht ik het noodig,
dat wij in het kort de historische ontwikkeling van de verhoudingen
tusschen het Kadaster en den R.W. en het ontstaan van den M.D. na
gaan.
Het ligt voor de hand, dat de kadastrale relaties van den R.W. steeds
veelvuldig zijn geweest. Alleen al, omdat deze Rijksinstelling in den
loop der jaren steeds als grootgrondbezitter is opgetreden, wien boven
dien het koopen, graven en bouwen a.h.w. in het bloed zat. Zoo gaven
in den loop der tijden talrijke groote werken aanleiding tot een menigte
mutaties, zoowel in de tenaamstelling der perceelen, als in de figuratie
van de kadastrale kaart.
Tot 1918 waren deze veranderingen uitsluitend gebaseerd op plaatse
lijke opmetingen door een landmeter van het Kadaster, althans voorzoo
ver zij niet de overdracht van geheelc perceelen betroffen. Het zou
echter onjuist zijn, hieruit de gevolgtrekking te maken, dat t.b.v. het uit
te voeren werk geen andere dan kadastrale metingen werden verricht.
Tal van terreinmetingen werden uitgevoerd door opzichters en andere
technici, die echter gewoonlijk geen bijzondere studie van het landmeten
hadden gemaakt. Medewerking van het Kadaster werd daarbij (behou
dens misschien een aanvrage om P.W. in enkele gevallen) niet inge
roepen; hoogstens mag men aannemen, dat de metingen aanleiding heb
ben gegeven tot eenige plaatselijke samenwerking, doch dit was afhan
kelijk van de persoonlijke geneigdheid der betrokken ambtenaren. Voor
het Kadaster waren de verzamelde waterstaatsgegevens van weinig
belang of door minder betrouwbaarheid onaanvaardbaar. Na het gereed
komen van een werk hadden zij voorts hun beteekenis, ook voor den
R.W. verloren, zoodat aan latere veranderingen in de situatie nieuwe
metingen moesten voorafgaan.
Daartegenover staat, dat de kadastrale opnemingen gereed kwamen
op een tijdstip, waarop zij voor de oplossing van problemen bij den
grondaankoop van geen nut meer konden zijn. Zij toonden herhaaldelijk
te ongelegener tijd aan, dat inzake den eigendomstoestand verkeerde
conclusies waren getrokken, met alle onaangename gevolgen van dien.
Het wekt dan ook geen verwondering, dat in de missive van den