191 alleen de figuratieve voorstelling van den eigendom, waarvoor in de meeste gevallen met een kleinere schaal zou kunnen worden volstaan. Hieruit volgt dus, dat uit een kartografisch oogpunt de M.D. belangrijk hoogere eischen te stellen heeft, dan het Kadaster, dat reeds geholpen zou zijn met de vastlegging in betrouwbare cijfers van de eigendoms scheidingen. De R.W. heeft echter óók belangstelling voor den grondeigendom en nu komen we op het terrein, waarop het Kadaster wèl een uitgesproken monopolie bezit, dat berust op de zeer omvangrijke gegevens, die in de kadastrale archieven zijn opgehoopt, en op de instructie zijner ambte naren. Dit monopolie is zoo verankerd, dat er geen sprake van kan zijn, dat een niet-kadastrale dienst op dit gebied een taak zou kunnen vinden. T.a.v. de tweede norm kan men nog stellen, dat den M.D. aan het begin van zijn bestaan in 1931 een overvloed van mogelijkheden ter be schikking stond, welke in een gevestigden dienst als het Kadaster, zonder ingrijpende veranderingen in zijn organisatie, moeilijk te verwezenlijken zouden zijn geweest. Het personeel, dat nog grootendeels moest worden aangesteld, was op arbeidscontract gemakkelijk in te schakelen; het in strumentarium kon naar behoefte worden aangeschaft en uitgebreid. En tenslotte is mij bij den M.D. geen andere instructie bekend, dan dat de opdrachten op de meest vlotte en economische wijze moeten worden uitgevoerd. Houden we nu nog in het oog, dat de meettechniek dezelfde is voor de samenstelling van de volledige kaart, als voor de vastlegging van perceelsgrenzen, dan levert de rationeele verdeeling van de gemeenschap pelijke taak geen moeilijkheid meer op. Over deze taak kunnen we verder, ter bespreking van ons derde punt, kort zijn. Zij wordt uitsluitend bepaald door de opdrachten, welke den M.D. op voorstel van de uitvoerende ingenieurs door den Directeur- Generaal van den R.W. worden gegeven. Normaliter komen zij hierop neer, dat de betrokken waterstaatsdiensten op korten termijn moeten worden voorzien van situaties op schaal 1 1000, al of niet met lengte en dwarsprofielen, van de terreinstrooken, waarop het nieuwe werk voorloopig is getraceerd. En verder, dat het Kadaster wordt verzocht, eerst om den kadastralen eigendomstoestand binnen die strooken ken baar te maken, daarna om de grootten der aan te koopen gronden vast te stellen, opdat deze t.z.t. in de akten van overdracht kunnen worden vermeld. Den omvang van deze werkzaamheden kan ik het beste illustreeren met enkele cijfers betreffende de afgeloopen 10 jaren. Alleen in het verband der samenwerking ontstonden ruim 1800 grondkaarten, waarvan 940 uit terrestrische metingen en 860 uit luchtfoto's werden gekaarteerd. Van deze grondkaarten werden t.b.v. den R.W. even veel situatiecal ques gekopieerd. Stelt men de strooklengte per kaart op gemiddeld 1 km, de breedte op 200 m voor een terrestrische, op 500 m voor een fotogram- metrische kaart, dan blijkt, dat een oppervlakte van rond 62000 ha in behandeling is geweest, met toepassing van naar schatting 4000 km uitgezette en ingemeten nieuwe grenzen. In aanmerking nemende, wat ik onder punt 2 gezegd heb, is het n.m.m. niet twijfelachtig, dat deze omvangrijke arbeid het best in het gewenschte

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1941 | | pagina 193