198
eigenaar terzake een overeenkomst te sluiten. Het komt ons voor, dat
de nieuwe bepaling tot tijdsbesparing zal leiden, omdat de onderhande
lingen over de overeenkomst nu kunnen vervallen.
Zeer belangrijk zijn ten aanzien van de versnelling der procedure de
wijziging van art. 25 en de nieuwe redactie van artikel 41. Het tweede
lid van art. 25 is nl. vervallen. Dit behelsde de mogelijkheid voor Ge
deputeerde Staten om aan te wijzen welke wegen en waterloopen voor
uitvoering bij voorraad in aanmerking zouden komen, wat dan terstond
ter hand kon worden genomen, zoodra het besluit tot ruilverkaveling
was aangenomen volgens het eerste lid van art. 41. Thans zegt art. 41,
dat na het besluit tot ruilverkaveling de aanleg of verbetering der wegen
enz. ter hand kan worden genomen. Op de terreinen kunnen teekens
worden gesteld en kan houtgewas worden gekapt; zoden, aarde, grint
en andere specie kan aan de terreinen worden onttrokken of daarop
neergelegd. Bovendien kan de Centrale Commissie bepalen „als het be
lang der ruilverkaveling" zulks vordert, dat gronden worden droogge
legd, ontgonnen of herontgonnen, dat opstallen worden gesloopt, ver
plaatst, gebouwd of herbouwd. Met al deze werken kan dus nu terstond
worden aangevangen. De verklaring van Ged. St. is overbodig geworden.
Een groote hoeveelheid grondwerk kan direct worden aangepakt, waar
door zeer veel arbeiders aan den slag kunnen gaan.
Geheel nieuw is de mogelijkheid tot ontginning en herontginning en
het ontleenen van specie aan de terreinen. In de praktijk der latere jaren
bleek steeds meer, dat behoefte aan een dergelijke bevoegdheid bestond
om tot een werkelijk goede oplossing van alle bodemkundige problemen
te geraken. Niet te ontkennen is, dat hierdoor weer veel dieper in de
eigendomsverhoudingen wordt ingegrepen. En dus rijst de vraag, of met
name niet het verplaatsen van gebouwen, waarover de C.C. kan beslis
sen, de landbouwers zal weerhouden van deelnemen in een ruilverkave
ling. Hoeveel overredingskracht is niet noodig geweest om den conser
vatieven boer een ander stuk grond te doen aanvaarden in plaats van
zijn van ouder op ouder overgeërfd land. Hem nu ook nog te dwingen
zijn ouderlijk huis te laten afbreken en elders een nieuw te betrekken,
is den boog wel heel sterk spannen. Met veel beleid zal hier te werk
moeten worden gegaan om te voorkomen, dat deze laatste nieuwigheid
de spankracht te sterk belast tot schade van het mooie ruilverkaveïïhgs-
werk.
Zooals ook vroeger de wet reeds bepaalde, zal de rechtstreeksche
schade van deze bijzondere werken aan de eigenaars worden vergoed.
Het bepalen van deze vergoedingen zal niet eenvoudig zijn en waar deze
in het plan van ruilverkaveling moeten worden opgenomen, is de vrees
niet ongewettigd, dat wat eenerzijds werd gewonnen aan tijd, weer ver
loren zal gaan, doordat de vaststelling van het plan en het opmaken der
akte van ruilverkaveling worden vertraagd.
We weten niet of bewust een tegenstelling is gemaakt in art. 41 tus-
schen lid 2 en de leden 3 en 4, dan wel of lid 2 moet worden gezien als
een aanvulling op lid 1. In het laatste geval zou dan het stellen van
teekens, kappen van houtgewas enz. verband moeten houden met den
aanleg der wegen c.a. Als dit niet zoo is bedoeld, rijst de vraag, waarom
in lid 3 en 4 staat dat het „belang der ruilverkaveling" moet vorderen