203
mocht tegenhouden, immers dan zou de werking van het kooirecht zich tot ver
buiten den afgepaalden kring gaan uitstrekken. Voor zoover de vordering steunde
op schending van art. 1401 B.W. werd zij ook door het Hof afgewezen. Voor
eerst handelde hier een publiekrechtelijk lichaam binnen de grenzen van zijn be
stuurstaak, waarbij het vrij moet zijn om naar eigen inzicht te handelen. Uit de
gestelde feiten volgt verder niet, dat de grenzen van de taak waren overschreden
en nog minder, dat de krenking van het kooirecht noodeloos was geschied.
772. Hooge Raad 4 Juni 1941. Dit arrest bevat de einduitspraak in een ont
eigeningsgeding. Ten behoeve van de Volkshuisvesting was in 1914 reeds ont
eigend met een procedure over de schadeloosstelling tot in hoogste instantie.
Later is hierop een proces gevolgd ex art. 61 der Onteigeningswet 1851, over
teruggave van het onteigende perceel, omdat het niet was gebruikt voor het
„werk Tijdens de onteigening in 1914 was volgens het plan van uitbreiding
het perceel bestemd voor aanleg van een stuk kanaal met open ruimte en een
gedeelte woningbouw. Later is het plan ter plaatse gewijzigd en is op het per
ceel gesticht een hoofdrioolgemaal met andere werken.
Het zeer uitvoerige arrest, dat dat van het Hof te Leeuwarden van 17 Ja
nuari 1940, N. J. 1941/67 bevestigt, behandelt in hoofdzaak de vraag, of het
woord „werk in art. 61 O.W. bedoelt het plan, zooals het op het moment
van de speciale Woningwetonteigening is vastgesteld. Hof en Hooge Raad ko-
men beide tot de conclusie, dat als het onteigende perceel is gebruikt in het
belang van de Volkshuisvesting, zij het dan ook op andere wijze als op het
moment tier onteigening was bedoeld, er geen sprake kan zijn van terugvorderinq
ex art. 61 O.W.
Boerenerfrecht in Overijssel door Mr J. Best. Almelo, in Volk en Bodem Sep
tember 1941.
Deze bijdrage werd ons toegezonden door den schrijver met verzoek om de
aandacht van de lezers op dit onderwerp te vestigen, omdat te verwachten is,
dat er eerlang een nieuwe wet op het boerenerfrecht zal komen.
De lezer zal in dit artikel vinden de samenvatting van de ingekomen ant
woorden op een tiental vragen, klaarblijkelijk voorgelegd aan de notarissen in
Overijssel. Uit de vragen kan blijken, wat de schrijver onder boerenerfrecht ver
staat; het artikel bevat geen zuivere begripsbepaling.
Het slot van de bijdrage spreekt den wensch uit, dat een nieuwe regeling van
het boerenerfrecht beperkt zal blijven tot die kleine boerenbedrijven, waarop nog
juist een gezin met hard werken in leven kan blijven. De boerderij moet dan in
haar geheel aan één der kinderen (eigen of aangetrouwd) komen; wat er even
tueel meer aan vermogen mocht zijn aan de overige erfgenamen volgens het ge-
meene recht.
Res et Jura Immobilia verschijnt voortaan per kwartaal. De beide eerste af
leveringen van 1941 zijn vrijwel geheel gewijd aan een theoretisch en praktisch
commentaar door Me Hilbert, in zijn bekenden helderen en beknopten betoog
trant, over de verschillende voorschriften ter vergoeding van de oorlogsschade
in België.
In het eerste deel geeft Me Hilbert verder nog een bijdrage met een wetsont
werp om de hypothecaire debiteuren te hulp te komen. In de tweede afleve
ring vindt men een artikel van een ongenoemden schrijver over de familiewoning,
waarin ideeën aan de hand worden gedaan aan het Commissariat General a la
Restauration om krotopruiming en het bouwen van goede woninqen te ver
gemakkelijken.
October 1941. J, H. JONAS.
In de bibliotheek van de Vereeniging voor K. en L. is opgenomen het uit
voerige Verslag van de Centrale Cultuurtechnische Commissie en van den Cub
tuurtechmschen Dienst over 1940 (103 blz„ 7 uitslaande platen, 17 foto's). Het
hoofdstuk Ruilverkaveling beslaat ca 60 blz. en is onderverdeeld in: a. Overzicht,
b. Werken aan tot stand gekomen ruilverkavelingen, c. In uitvoering zijnde ruil
verkavelingen, d. In behandeling zijnde vroegere aanvragen, e. Aanvankelijk van