60
Geschillen tusschen de ingezetenen onderling en tusschen hen en
de Friezen kwamen herhaaldelijk voor.
Is thans het dorp Oldemarkt het voornaamste bevolkingscentrum
der gelijknamige gemeente, in vroeger tijden schijnt het kerspel
IJsselham, nu nog een buurtschap, op zijn minst even belangrijk
te zijn geweest. Dit is nog af te leiden uit het feit, dat alleen de
IJsselhammers (hieronder thans mede de inwoners van Ossenzijl
en omgeving te verstaan) gerechtigd zijn tot de naweide van het
Tusschen- en Buitenbroek en dat dit recht voor het Ooster- en
Markerbroek gezamenlijk toekomt aan de ingezetenen van Olde
markt, Paasloo en de Hare. IJsselham heeft dit recht door de tijden
heen weten te handhaven.
Zoo werd in 1384 bij „openen brieve" door de „grietmans en
gemene richters van Stellyncweerf ende Scoterweerf" erkend, dat
„die van Iselham als bij noerderkerke etynge 1hebben in onsen
erve, dat wy ende onse gemene buere hebben in den kerspel van
Iselham".
Deze brief, waarin verder sprake is van voor- en naweide, zal niet
gezien moeten worden als de verleening van een recht, maar als
de erkenning daarvan na een gerezen geschil. Uit 1341 is een soort
gelijk stuk bekend, waarin de Stellingwervers weiderechten der in
gezetenen van Paasloo erkennen ten einde „onrust en verdriet"
over de gemeene landen weg te nemen.
Uit deze documenten blijkt tevens, dat de Friesche buren toen
tertijd voor een deel eigenaren der Broeklanden waren, wat heden
ten dage nog het geval is.
De „kerspelsluyden" van Iselham en Oldemarkt c.a. blijken het
ook niet altijd met elkaar eens te zijn geweest. Verschillende malen
moest een „erresen schelinge" bijgelegd worden. Na 1570 is de
toestand steeds beheerscht gebleven door het „accoort van 't broek
tusschen de ingesetenen van Paasloo, Oldemarkt en de Haare en
de Ingesetenen van IJsselhamme" „roerende de ettinge der voor-
en naweyden op ten Vriese Broek, boven, tusschen en buiten zijlen
geleegen" in dat jaar gesloten door de gecommiteerden dier dor
pen ten overstaan van het Drostengericht te Vollenhove. Het ge
schil werd „ten beijde sijden muntliken en vruntliken geaccordeert
ende verdragen, in een steede ende erflijken verdrag, die tot Ewi-
B weiderecht.