67 de inscharing van vee, zooals die uit de boekhouding der gemeente bleek. Neen, het recht kwam aan ieder toe, jong en oud. De af koopsom moest derhalve hoofdelijk onder de ingezetenen worden verdeeld. Intusschen zagen de woordvoerders in, dat de kleine veehouders zich zonder meer niet even goed aan den nieuwen toe stand zouden kunnen aanpassen. Om de redelijkheid te betrachten waren ze derhalve genegen een gedeelte der afkoopsom, volgens hun berekening ca 20 aan deze veehouders ten goede te laten komen. De commissie bleek eenigszins anders te denken over de waarde van het recht der niet-veehouders. Ze overwoog, dat wanneer in een landelijke gemeente als Oldemarkt een scheiding wordt ge maakt tusschen al en niet veehoudende ingezetenen in het alge meen tusschen hen, die in den landbouw een bestaan vinden en hen, die een ander beroep uitoefenen steeds blijkt, dat die schei ding van geslacht op geslacht heeft bestaan. Bovendien vormen de boerenfamilies meer het blijvende en de andere ingezetenen het wisselende bevolkingsgedeelte. De waarde, welke het recht voor de niet-veehoudende ingezete nen vertegenwoordigt, kon derhalve naar het oordeel der commissie slechts laag worden aangeslagen en leek haar met een bedrag van 25.— per gezin of ongeveer 5.per ingezetene behoorlijk tot uitdrukking te komen. Uit den aard der zaak waren vele eigenaren voorstander van ruilverkaveling, welke hun eindelijk de gelegenheid zou geven tot behoorlijke exploitatie der Broeklanden. Vanzelfsprekend liet het hun niet onverschillig, hoe groot het bedrag der afkoopsom en der ruilverkavelingskosten zou zijn. Verschillenden hunner verklaarden dan ook hun stem, voor of tegen, hiervan te moeten laten afhangen. Prettig doet het aan ook te vernemen, dat er waren, die vertrouwen in de uitvoering bleken te stellen en het uit een oogpunt van so ciaal en algemeen economisch belang hun plicht achtten, in elk geval mee te werken aan de totstandkoming der ruilverkaveling. Daarentegen moest de commissie helaas ervaren, dat enkele eigenaren de Broeklanden slechts als een goede geldbelegging be schouwden; van ruilverkaveling verwachtten ze geen voordeel, zoo dat ze dus zeker tegen zouden stemmen. Er werd zelfs gesproken van een ontoelaatbare aanranding van het eigendomsrecht.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1941 | | pagina 69