88 „In ons dichtbevolkte land, waar de bevolking zich nog steeds uitbreidt, is het dringend noodzakelijk, dat de beschikbare grond zoo doelmatig mogelijk wordt aangewend" (blz. 8). Om dit te bereiken voert de commissie in het z.g.n. voor rangsbeginsel. Een minderheid verzet zich hiertegen, omdat zij meent, dat dit in strijd zou zijn met artikel 158 der Grondwet (Onteigening), artikel 625 B.W. (eigendom) en 626 B.W. (bouwen en planten). Immers de „beperkingen" in het eigendoms recht zouden door het voorrangsbeginsel zoodanig worden uitgebreid, dat inplaats van een bouwrecht met beperkingen er zou komen een bouwverbod met uit zonderingen. De commissie brengt daarom deze correctie aan op het beginsel, dat de eigenaar de overheid kan dwingen een bestemming voor zijn grond te bepalen; m.a.w. de overheid kan niet stilzitten en daardoor een eeuwigdurend bouwverbod op den grond leggen. In verband hiermede kon vervallen het gebod aan de gemeenten om een uit breidingsplan te maken (art. 36 der bestaande wet). Het voorrangsbeginsel wil zich echter niet tegen het „bouwen alleen richten, maar ook tegen het uitvoeren van allerlei openbare werken, die thans dikwijls de vastgestelde uitbreidingsplannen (aanleg spoorwegen, kanalen, vliegvelden) straffeloos negeeren. Voor het uitbreidingsplan komt in de plaats het ontwikkelingsplandat ruimer is en zoowel de gronden in als buiten de bebouwde kom treft en niet alleen geldt voor het „bouwen" in engeren zin (zie art. 75 ontwerp), maar alle stedebouw kundig e werken wil omvatten. Ook bespreekt de commissie de noodzaak en mogelijkheid van een schadever goedingsregeling. Zij opent de mogelijkheid daarvoor een verordening te maken, maar wil hierbij alleen denken aan vergoeding van die schade, welke recht streeks is geleden door de overheidsmaatregelen in het ontwikkelingsplan. Het streekplan (schepping van 1931) wordt behouden, maar iets anders ge regeld. De opdracht wordt aan Gedeputeerde Staten gegeven om daartoe Com missies in te stellen. Bovendien komt er nu eenige regeling voor het „nationale plan". Aan het slot van het ontwerp zijn eenige artikelen opgenomen ter verandering van de Onteigeningswet op het gebied van volkshuisvesting, als vrucht van een uitvoerige studie der werking van de thans geldende bepalingen en de daarover verschenen litteratuur en jurisprudentie. De stedelijke ruilverkaveling leek aanvankelijk der commissie vele beloften in te houden om stedebouwkundig juiste oplossingen te helpen bevorderen. Bij nadere studie evenwel bleken er zoovele bezwaren te rijzen, dat de commissie tenslotte het nut van een dergelijk stel bepalingen zeer laag aanslaat en daarom in dien zin geen voorstellen doet. Wel wordt artikel 10 der Ruilverkavelings- wet 1938 aangevuld om te voorkomen, dat een vastgesteld uitbreidingsplan voor een geheele gemeente een voorgenomen ruilverkaveling zou hinderen. Alle vraagstukken van bouwtechnischen aard zullen voortaan in één bouw verordening moeten worden samengebracht, waarin ook een „welstandsbepaling" niet zal mogen ontbreken. Het bouwtoezicht liet hier en daar wel zeer te wenschen over; daarom wordt nu voorgesteld om „rayons" in te stellen door Gedeputeerde Staten, waarbinnen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1941 | | pagina 90