92
eerder waren dan de Zegveldsche weg en wetering (waarlangs het dorp Zegveld
is gelegen), omdat de slooten, loopende van N.O. naar Z.W., weg en wetering
ongeveer haaks snijdende, ten Noorden en ten Zuiden daarvan in één lijn door
gaan. Op de kaart hebben die slooten wel alle ongeveer dezelfde richting, maar
bij scherp toezien blijkt, dat de meeste juist bij weg en wetering verspringen.
Welgeteld vonden we 5 van de 50 slooten met dezelfde hoofdrichting als boven
bedoeld, die in één lijn doorloopen. Uit dit verspringen juist bij de wetering zou
o.i. ook de omgekeerde conclusie kunnen worden getrokken, temeer nog wijl de
wetering gericht is naar het Oostelijke laagtegebied, waarvan hierboven sprake
was. De natuurlijke loozing bevorderende, zou het dus mogelijk zijn geweest,
dat die wetering van den aanvang af heeft bestaan.
In dit hoofdstuk is verder zeer belangwekkend de verklaring van de eigen
aardige waaiervormige verkaveling van Zegvelderbroek, waar men den auteur
volmondig zijn conclusies kan toestemmen.
Op enkele plaatsen (blz. 69 en 70) vermeldt de schrijver, dat de kadastrale
kaart duidelijker en betrouwbaarder gegevens vertoont, waarop hij conclusies
bouwt, dan de topografische. Dit komt ons eenigszins onwaarschijnlijk voor en
zou alleen zijn te verklaren, als de topografische kaart de kadastrale gegevens
hier onjuist had overgenomen.
Ten slotte nog een enkele opmerking over de verzorging van deze uitgave.
Het boek is royaal uitgegeven, op kunstdrukpapier met een duidelijke letter
gedrukt en bevat 22 mooie foto's van punten uit het beschreven gebied, waaruit
eens te meer valt te leeren, dat ook in de polders natuurschoon bestaanbaar is.
Toch is hier en daar het boek niet prettig leesbaar. Sommige van de ontelbare
voetnoten beslaan zooveel ruimte, worden over enkele bladzijden vervolgd, dat
de eigenlijke tekst soms maar één regel per blad voortgaat. Dergelijke groote
uitweidingen (al bevatten ze veel wetenswaardigs) hadden beter aan het slot
bij de bijlagen kunnen worden opgenomen. Daardoor had het boek stellig aan
leesbaarheid gewonnen; de aandacht voor het eigenlijke betoog wordt nu te veel
door bijzaken afgeleid.
De bijgevoegde plans zijn kartografisch wel van zeer verschillend gehalte. Dat
van de gemeente Zegveld, bedoeld als toelichting op het betoog omtrent de ver
kaveling, is kennelijk een verkleinde kopie van het kadastrale plan. Zij bevat
echter noch een schaal, noch eenige naamsaanduiding, terwijl ze niet Noord is
gelegd, zoodat de er onder geplaatste tekst moeilijk is te raadplegen.
De „kaart van het gebied van Mi-ontginning en Kamerik-ontginning" is wel
Noord gericht en bevat vele namen en andere aanduidingen. Ze is echter ruw
geteekend (niet door den schrijver) en bleek niet gemakkelijk te volgen bij het
bestudeeren van het werk.
Waar in het boek sprake is van loozing op den Hollandschen IJssel, de Lek,
ja zelfs Noordelijk tot Spaamdam toe en op het Y via den Amstel, moesten
we tot goed begrip van het betoog telkens een atlas raadplegen. Een eenvoudig
kaartje van deze Noord- en Zuid-Hollandsche wateren had dus eigenlijk niet
mogen ontbreken.
Met deze enkele opmerkingen wil in geenen deele te kort worden gedaan aan
de waardeering voor het belangrijke werk, dat de schrijver zijn lezers biedt.
Waar hij een exemplaar voor onze bibliotheek afstond, eindigen we met de hoop