jaar
A xp
jaar
A \p
1941
1,9"
- 9,2"
1951
2,1"
9,0"
42
4,0
9,0
52
7,6
8,2
43
- 9,4
- 7,8
53
12,2
6,4
44
- 13,8
- 5,7
54
-1- 15,5
3,9
45
- 16,5
2,9
55
17,1
1,0
46
17,2
0,2
56
16,8
- 2,1
47
- 16,1
3,2
57
14,6
5,0
48
13,2
5,8
58
10,7
-7,3
49
8,8
7,8
59
5,5
8,8
50
3,5
T 8,9
60
0,4
9,3
10
reeds werd gezegd, de nutatie-elementen bestaan, zijn de twee
voornaamste:
A 17,2" sin ft 1,3" sin 2 L
A e=+ 9,2" cos ft 0,6" cos 2 L (10)
waarin:
fi astr. lengte van den klimmenden knoop van de maan,
L astr. lengte van de zon.
Het verloop van de waarden van de eerste termen van A en
A s gedurende een lange reeks van jaren kan worden ontleend aan
de meergenoemde „Tables of the Sun'' van Newcomb. In onder
staande tabel geven we de waarden op 1 Januari voor de jaren
1941 1960. Voor de lengte van de zon, voorkomende in de tweede
termen van (10), zie men het hoofdstuk Aberratie.
A
A
(11)
Aberratie.
De snelheid, waarmede een waarnemer op aarde zich mèt de
aarde langs de ecliptica beweegt (ongeveer 30 km/sec), is niet ver
waarloosbaar tegenover de snelheid van het licht (ongeveer
300 000 km/sec). Het licht van een ster, dat in het oog van een
waarnemer arriveert, schijnt te komen uit de richting van de resul
tante der snelheden van waarnemer en licht. De waargenomen rich
ting wijkt dus af van de „werkelijke" richting, d.i. de richting, welke
zou worden waargenomen, wanneer de aarde niet zou bewegen.
In fig. 4, waarin v de snelheids-
vector van de aarde (en dus van
den waarnemer) is, terwijl V die
van het licht voorstelt, leest men
af, dat de schijnbare afwijking,
welke de lichtstraal ondergaat, is:
d\p=zsin j«sin^, (12)
waarin \p de hoek is tusschen
beide vectoren: is de z.g. aber-
ratiecoëfficient, welke, in verband
met de niet-eenparigheid van de
fig*