oc
c4
I
11
snelheid van de aarde, niet constant is, doch varieert tusschen 20,1
en 20,8". Voor onze beschouwingen is het voldoende nauwkeurig
k als constante te beschouwen.
Wil men de richtingsafwijking in een ander vlak dan dat van de
vectoren v en V bestudeeren, dan voert men in formule (11), in
plaats van v en V, hun componenten in dat andere vlak in en in
plaats van den hoek tusschen deze componenten. Waar deze ver
handeling zich richt op de bestudeering van het azimuth, was het
dus noodig de componenten te berekenen in dat vlak, waarin het
azimuth „geteld" wordt, d.i. het horizonvlak.
In fig. 5, welke een schets van
den hemelbol geeft met de aarde
als middelpunt, zijn de vectoren
v en V geteekend. De richting
van de beweging van de aarde is
de richting van de raaklijn aan de
aardbaan. Beschouwt men de
aardbaan bij benadering als een
cirkel, dan maakt de vector dus
een rechten hoek met den voer-
straal aarde-zon. Met den voer-
straal aarde-lentepunt L maakt
deze vector dus een hoek gelijk
aan het complement van de astro
nomische lengte van de zon.
Berekening van de componenten van v en V in het horizonvlak
en toepassing daarvan in (12) leverde tenslotte het volgende re
sultaat:
d A C4 sin L C5 cos L, 13)
waarin
Ct x, sin t cos A -j- cos <p' cos r sin A) sec h
Cs (sins sin sinA cos-cosrcosA cosecosip'sinrsinA)sech.
L is de astronomische lengte van de zon, welke in één jaar vari
eert van 0 tot 2 ir. Hieruit volgt dus, dat de aberratie in azimuth
een periode van één jaar vertoont.
In de formules voor C4 en C5 zijn A, h en s veranderlijk door
de precessie en de nutatie, doch bij benadering kan men ze gelijk
aan de constante waarden Ao, ho en so stellen. De berekening van
C4 en C5 levert dan het volgende resultaat:
harllO
fig 5
T
O
O
60°
90°
O
0
CM
150°
O
O
CO
210'
N>
O
O
270°
300°
330°
0"
- 17'
- 30'
- 34'
29'
16'
0'
16'
28'
33'
29'
18'
Cs
31'
- 27'
15'
0'
16'j 26'
30'
26'
16'
1'
14'
26'