38
Tweede examen voor teekenaar van het kadaster
(Juni-juli 1941)
ba
BEREKENINGEN A (TIJD: V/2 UUR).
Vraagstuk 1.
a tot en met o zijn ontbrekende meetgetallen.
1. Als slechts wordt gevraagd, de grootten van de perceelen 1 tot en met 4
te berekenen, en men dus nog alleen de maten a, b, c, d, m, n en o dient te ken
nen, hoe bepaalt men deze dan langs den kortsten weg? Voer de berekening uit
en geef op beknopte wijze aan, hoe U dit met de U ten dienste staande reken
hulpmiddelen heeft gedaan.
2. Bereken ook de overige meetgetallen en de grootten van de perceelen 1
tot en met 8.
3. Bereken den afstand AB.
375'
-O
K
BEREKENINGEN B (TIJD: 3yz UUR).
Vraagstuk 2.
Op een nauwkeurig gekaarteerde kaart 1 2500 komt een perceel voor, dat
een grootte heeft van 63725 ca. In de lengterichting vertoont de kaart over 8
dm een rekking van 1,5 mm en in de breedterichting over 6 dm een rekking van
0,7 mm.
Van deze kaart wordt langs fotografischen weg een nauwkeurige verkleining
op 2/3 vervaardigd (d.w.z. dat elke afmeting van de kaart tot 2/3 gedeelte wordt
verkleind)
r"Z'^P
„3.1970sr