5 het koppel nul is, dan is het duidelijk, dat de precessioneele be weging niet constant kan zijn; ze vertoont een deels eenparig, deels sinusoïdaal verloop met een periode van een half jaar. Ook de aantrekkingskracht, uitgeoefend door de maan, heeft een precessioneele beweging tengevolge, waarin om soortgelijke rede nen perioden zijn te onderscheiden. Bij de maan is de situatie ove rigens nog iets gecompliceerder, doordat het vlak van de maanbaan niet samenvalt met het ecliptica-vlak, doch daarmee een hoek van 5,5° maakt en een beweging uitvoert, waarbij de normaal op het vlak van de maanbaan in 18,6 jaar een kegelmantel om de normaal op het eclipticavlak beschrijft. De aardas zal dus met de normaal op het vlak van de maanbaan niet een constanten hoek maken, doch een hoek, welke tusschen 23,5° 5,5° en 23,5° 5,5° varieert. Het gevolg is, dat de precessioneele beweging een duidelijke periode van 18,6 jaar vertoont. De aantrekkingskracht, welke door de planeten wordt uitge oefend, heeft een verandering in den stand niet van het equator- vlak, doch van het eclipticavlak en dus van de eclipticapool ten gevolge. Onder den invloed van al deze krachten voert de aarde dus een precessioneele beweging uit, waarvan het grootste deel niet-perio- diek is, terwijl een ander deel perioden vertoont. Het niet-periodieke deel van de beweging, dat in een machtreeks naar den tijd kan worden uitgedrukt, wordt „precessie" genoemd. Het periodieke gedeelte, dat een zeer samengestelde sinusoïde is met in totaal een twintigtal perioden, waarvan in het voorgaande slechts een paar van de belangrijkste werden besproken, is de „nu- tatie". Voorloopig bepalen we ons tot het eerste gedeelte, de pre cessie. In fig. 2 stellen C0 en P0 de polen van resp. de ecliptica en den equator voor op een bepaald moment (b.v. 1950,0), terwijl C en P deze polen voorstellen T eeuwen later, „verschoven" door de pre cessie; L0 en L stellen voor de beide standen van het lentepunt, d.i. het snijpunt van de ecliptica en den equator, dus een punt op 90° afstand van hun polen. Van de plaats van waarneming is Zo het zenith, Z0 P0 de meri diaan en de afstand Z0 P0 de poolafstand complement van de geografische breedte) <p' De hoek r, welken de meridiaan van het lentepunt Po Lo maakt met die van de plaats van waarneming, is de uurhoek van het len tepunt, dus gelijk aan den localen siderisch en of sterretijd. Daar in de figuur ook Z P L r en P Z— <p', is Z het zenith van dezelfde plaats van waarneming op hetzelfdemoment sideri- schen tijd, doch T eeuwen later. De stand van PL ten opzichte van Po Po wordt gegeven door de drie in de figuur aangegeven grootheden £o. 6 en Newcomb („A compendium of spherical astronomy") geeft hiervoor de vol gende reeksen:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1942 | | pagina 5