60 Het mondeling examen. Hieronder werd tevens verstaan de practische uitvoering van kleine proble men, zooals afstandsbepaling van een gegeven tot een ontoegankelijk punt of wel tusschen 2 ontoegankelijke punten, het uitbakenen van een lijn van een ge geven naar een daaruit niet zichtbaar punt, enz. Er werd verder nagegaan of de candidaten blijk konden geven van een van behoorlijke studie getuigende parate kennis, waarop aansluitend hun inzicht op de proef werd gesteld. De stof is te uitgebreid om in dit verslag te releveeren. Volstaan moge wor den met een verwijzing naar het in 1941 verschenen werkje „Landmeten" van den Landmeter van het Kadaster A. C. J. Hof, dat veel bevat van wat op dit exa men gevraagd kan worden. Resultaten van het onderzoek. De commissie vond het wenschelijk de prestaties van verschillende onderdee- len in cijfers vast te leggen, zooals moge blijken uit den als bijlage 5 toege- voegden staat, waarop de candidaten in de volgorde waarin zij zijn geëxami neerd, staan vermeld. Uiteraard zijn niet al deze onderdeelen voor de beoordeeling gelijkwaardig, zoodat voor de berekening van een eindcijfer verschillende gewichten zijn vast gesteld. Aan de 4 candidaten, die bij de hoekmeting hun inzicht hebben getoond door aan de „afsnijding" te denken, werden 4, respectievelijk 3 punten extra toege kend, waardoor voor hen dus het gemiddeld cijfer voor hoekmeting met ]/2 a 1 punt is verhoogd. Naast het uitdrukken van de prestaties in cijfers kan nog het volgende worden opgemerkt. Bij de detailmeting bleek, dat de candidaten in het algemeen voldoende vaar digheid aan den dag legden; slechts in twee gevallen moest deze onvoldoende worden geacht. Allen kwamen in den toegemeten tijd gereed of nagenoeg gereed, sommigen leverden hun werk reeds eerder in. Dat er onder deze laatsten enke len waren, wier meting nog lacunes vertoonde, moest hun in hun nadeel worden aangerekend. De kwaliteit der metingen liep nogal uiteen. Eenige candidaten slaagden er in een alleszins bevredigende en logische constructie op te zetten, het meerendeel leverde werk waaraan verschillende gebreken kleefden, maar konden toch met voldoende tot ruim voldoende beoordeeld worden. Van een 5-tal bleef het gebodene beneden de eischen, welke de commissie meent te kunnen stellen. Opvallend was het, hoe weinig het „huis" benut werd voor vastlegging van grenzen. In vele gevallen maakte het veldwerk een behoorlijken, in sommige gevallen zelfs een zeer goeden indruk. De nauwkeurigheid, waarmede de hoekmeting werd uitgevoerd, was in het al gemeen ruim voldoende. Meer verschil werd er geconstateerd ten aanzien van de vaardigheid in het gebruik van den theodoliet en in het tempo van de uitvoering der hoekmeting. Niet alle candidaten zagen kans de meting in den gestelden tijd uit te voeren. Eenerzijds zal dit een gevolg zijn van individueele eigenschappen, anderzijds van de meerdere of mindere gelegenheid, welke bij de opleiding gegeven kon worden om de noodige routine op te doen. In twee gevallen waren de prestaties beslist onvoldoende. Ook het mondeling examen gaf groote verschillen te zien. De commissie con stateerde met genoegen, dat vele candidaten blijk gaven over een behoorlijke dosis parate kennis te beschikken. Ongetwijfeld heeft hier het reeds eerder ge noemde werkje „Landmeten" van A. C. J. Hof in een behoefte voorzien. Het inzicht in eenvoudige vraagstukken hield echter met die kennis niet steeds gelijken tred, maar kon toch meestal meer dan voldoende genoemd worden. Een 4-tal candidaten bleef, zoowel wat kennis als wat inzicht betreft, bij de anderen aanmerkelijk ten achter.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1942 | | pagina 60