11 object en dat overigens de overeenkomst bleef bestaan. Al spoedig bleek in de praktijk, dat het handhaven van vele pacht overeenkomsten een beletsel is voor een goede uitvoering der ruil verkaveling. De plaatselijke commissie trachtte dan bemiddelend op te treden om te geraken tot ontbinding van overeenkomsten en tot het aangaan van nieuwe, welke wél in het plan van toedeeling pas sen, dus met wisseling van partijen. Dit ging niet altijd even ge makkelijk en kostte zeer veel tijd, zoodat stemmen opgingen om de bevoegdheden van de uitvoerende instanties uit te breiden, zoodat tegen den wil van den verpachter hem een nieuwe pachter zou kun nen worden aangewezen en omgekeerd. Bij de wijziging van 1941 kwam deze kwestie aan de orde, maar men stelde zich toen op het standpunt, dat het ongeoorloofd zou zijn een dergelijke regeling met behulp van de bezettende macht tot stand te doen komen. Men heeft er zich toe bepaald artikel 19 te verduidelijken door aan „geregeld" toe te voegen „of opgeheven". Voor de ruilverkaveling zullen we het nog wel eenigen tijd met deze bepaling moeten doen. Het is te hopen, dat in de herverkave- lingswet de voor de goede uitvoering vereischte uitbreiding van bevoegdheden neergelegd wordt. We stuiten anders weer op soort gelijke moeilijkheden als bij de vóór 1924 uitgevoerde vrijwillige ruil verkavelingen. Ik zal mij nu beperken tot de opsomming van eenige desiderata voor de wettelijke regeling ten behoeve van herverkaveling. Ie. Overdracht van eigendom en vestiging van pacht moeten tij dens de uitvoering der herverkaveling onderhevig zijn aan de goedkeuring van de uitvoerende instantie. 2e. De bevoegdheid van de regeling van pacht (art. 19 Ruilver- kavelingswet) zal moeten worden uitgebreid tot het opleggen van verbintenissen welke dezelfde kracht hebben als een pachtovereenkomst. 3e. Het zal, hoezeer ook vrijwillige emigratie op aanlokkelijke voorwaarden bevorderd moet worden, wenschelijk zijn in de wet bepalingen op te nemen om zoo noodig tot gedwongen emigratie over te kunnen gaan, zij het onder bepaalde voor waarden. 4e. Voor een juiste berekening van ieders inbreng zal het noodig zijn den grond te schatten naar den toestand vóór de ramp. 5e. Schatting van gebouwen, werken en beplantingen kan in het algemeen achterwege blijven, daar de regeling van schade hier beter volgens het besluit op de materieele oorlogsschade en dus door de betrokken instanties kan geschieden. 6e. Voorzoover noodige verrekening betreffende gebouwen, wer ken en beplantingen alleen als gevolg van de herverkaveling moet worden gezien, zal zoodanige schatting wel plaats moe ten vinden. 7e. Gezien den langen duur der uitvoering zal het plan van her verkaveling gesplitst moeten worden in een plan van toedee-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1946 | | pagina 11