17 bieden nog huizenblokken of andere panden wil gaan afbreken en daartoe ook van dezen eenvoudigen onteigeningsweg gebruik wil maken. Te verwachten valt dat eigenaren die op deze wijze worden getroffen zich zullen verzetten, zullen weigeren hun panden te ver laten en hulp van den rechter zullen gaan inroepen. Terecht, want het valt niet te ontkennen, dat met de genoemde besluiten een deur wijd is opengezet om stedebouwkundige aspiraties te verwezenlijken ten detrimente van den enkeling. En nog steeds mag gelden: L'ap- pétit vient en mangeant. Moeilijk zal het blijven om te bepalen waar de grens van .weder opbouw wordt overschreden. Het leelijke germanisme wederop bouw dreigt onze rechts- en andere taal voorgoed binnen te sluipen en heeft verder nog het nadeel van zijn groote onbepaaldheid. Het is dringend noodig, dat in een op normale wijze tot stand gekomen wetsvoorschrift de inhoud van het begrip wordt bepaald en althans een poging wordt ondernomen om te komen tot een begrenzing naar verschillende kanten, opdat althans in den rechtsstaat, die Neder land weer ten spoedigste moet worden, aan de onbeperkte macht van de uitvoerende organen op dit gebied een grens wordt gesteld en houvast wordt geschapen voor den rechter om naar het grond wetsvoorschrift de geschillen over den eigendom te kunnen be slissen. Terugkeerende naar wat bij onteigening van de verwoeste pan den cum annexis in engeren zin geschiedt, vindt men dat op een bepaald oogenblik de eventueele resten van opstallen en ook de ondergrond zijn of zullen worden onteigend, meestal ten name van de betrokken gemeente. Nu komt het moeilijke probleem van de schadevergoeding aan de orde. Wat de opstallen betreft is dit geregeld in het Besluit op de Materieele Oorlogsschaden van 9 November 1945 (F 255). Dit is in wezen een kwestie van meer of minder geld, in te schrijven als een schuld van den Staat aan den getroffene in het Grootboek van den Wederopbouw, met daaraan verbonden herbouwplicht. Ook hier liggen natuurlijk tal van moeilijkheden welke hier niet zullen worden besproken. Voor den onteigenden grond ligt het vraagstuk evenwel iets anders, omdat vooropgesteld moet worden dat er voor den onteigenden getroffene een recht bestaat om weer grond te krijgen om te herbouwen, wat implicite is erkend door de vergoe ding voor den opstal te koppelen aan een herbouwplicht. Dit principe nu is van het allergrootste belang, omdat als men het loslaat weer de mogelijkheid van de grofste willekeur wordt ge schapen. Om dit te voorkomen is noodig, behalve een wettelijke definitie van het begrip „Wederopbouw", wettelijk vast te leggen het recht van den onteigenden getroffen eigenaar op toewijzing van grond om te herbouwen benevens een aantal bepalingen waarin wordt vastgelegd aan welke eischen deze grond moet voldoen. Het zal onvermijdelijk zijn dat bij den nieuwen aanleg van ste den en dorpen meer grond voor openbare doeleinden wordt be stemd. Daartegenover staat dat de grond in de nieuw gevormde bouwblokken hoogere waarde zal ontleenen aan het stedebouw-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1946 | | pagina 17