18 kundig betere plan waarin hij komt te liggen. Men kan nu probee- ren een waardeschatting te maken van het oude grondbezit en zal daarin redelijk wel slagen, voor zoover een schatting in het alge meen een juiste benadering kan zijn. Het geeft echter nimmer „de" waarde. Nog veel meer klemt dit bij de nieuw toe te deelen kavels. Elke waardeschatting daarvan moet zijn een zeer ruwe benadering, omdat niemand met eenige zekerheid kan voorspellen welke ont wikkeling de waarde der terreinen zal krijgen. Geprojecteerde hoofdstraten kunnen na voltooiing blijken toch niet in trek te ko men en omgekeerd kan een toeval een mindere straat tot een be geerde plek maken om aan te bouwen. Beter ware daarom alleen naar de oppervlakten te rade te gaan. Van den ingebrachten grond trekke men een nader te bepalen per centage af voor breedere straten, pleinen enz. en deele nu nieuwe kavels toe naar die thans bepaalde oppervlakte. Richtlijnen bij die toedeeling kunnen en moeten dan zijn bepalingen in een wet op te nemen, van den volgenden aard. Men bepale dat voor een hoek- perceel een hoekperceel moet worden toegewezen, dat zooveel mo gelijk in dezelfde buurt wordt toegewezen, dat men rekening houdt met de oude frontbreedte aan de straat, dat een perceel vroeger aan een hoofdweg weer aan een hoofdweg moet komen te liggen, en zoo meer. Daarbij houde men de eigenaren die vroeger samen in een bouwblok lagen zooveel mogelijk bijeen in een nieuw blok. De normen voor een zoodanige toedeeling behooren in een wet te worden opgenomen, waarbij men zich zou kunnen oriënteeren op dergelijke bepalingen uit de Ruilverkavelingswet 1938 al zullen deze voor een stedelijke herverkaveling anders moeten worden ge formuleerd. Tevens zou dan het in laatstgenoemde wet bekende instituut van een „Plaatselijke commissie" ter voorbereiding en vaststelling van een nieuwe verkaveling der bouwblokken ook hier goede diensten kunnen bewijzen. Slechts langs den weg hierboven geschetst, zal het mogelijk zijn een zoo goed mogelijk evenwicht van krachten te scheppen, waar door willekeur kan worden voorkomen en aan de belangen der oor logsslachtoffers tegelijk met het algemeen belang zooveel mogelijk recht wordt gedaan. Juni 1946. Literatuuroverzicht. 1. Boekbeoordeeling. Mr J. H. Jonas. Burgerlijk recht. VIII 336 blz., 17 X 24 cm. W. J. Thieme Cie, Zutphen, 1946; ing. 12.50, geb. 15. Toen in 1919 de landmetersopleiding op hooger plan werd gebracht stonden én docenten én studenten in die eerste Wageningsche jaren voor moeilijke pro blemen. Veel geschikte studieboeken waren niet beschikbaar. Voor landmeten en waterpassen was men op het min of meer verouderde werk van Prof. S c h o 1 s aangewezen; het numerisch rekenen beoefende men uitsluitend aan de hand van lang niet altijd onberispelijk samengestelde collegedictaten (voor zoover men daarover tenminste nog beschikken kon); over nomografie viel wel wat te vin-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1946 | | pagina 18