19
den in een paar Duitsche en Fransche boekjes; vrijwel iedereen putte in Wage
lling en zijn kennis omtrent recht en administratie uit een beknopt gedicteerd ré
sumé. Het uitmuntende boek van De Vos, „Het Kadaster", was helaas ook
verouderd. Er is sindsdien heel wat ten goede veranderd op dit gebied.
Het voortreffelijke handboek van Schermerhorn en Van Steenis
geeft een grondig inzicht in de lagere geodesie; H a r k i n k schonk den studee
renden een goede inleiding tot het practisch rekenen. Over nomografie zal bin
nenkort een uitvoerig Nederlandsch werk verschijnen, ook geschreven door een
landmeter van het kadaster. Hof gaf ons een zeer practisch boek, dat een uit
stekende leidraad is voor den gewonen dienst. De hypothecaire en kadastrale
boekhouding zijn door K1 u v e r s behandeld in een handig boekje, dat reeds
een tweeden druk beleefde.
En nu heeft ook Mr Jonas ons vak een grooten dienst bewezen door een
leidraad te schrijven die de zoo broodnoodige juridische kennis aan den civiel-
landmeter wil verschaffen.
Deze „beknopte handleiding" is neergelegd in een kloek boek, dat 336 blad
zijden telt en waarvan het uiterlijk dadelijk al zeer aangenaam aandoet; goed
vooroorlogsch papier en een soliede linnen band!
Die aangename indruk blijft en wordt sterker bij het doorwerken van deze stof
„bijeengebracht in bepaald verband", zooals de schrijver zich in het voorbericht
uitdrukt.
Vooraf gaat een voortreffelijke inleiding tot het recht; wat hebben de Wage-
ningsche studenten dit aanvankelijk altijd gemist!
Een naar mijn smaak wel erg uitvoerige behandeling van de wet A. B. is
daarin opgenomen. Te loven valt dat ook het eerste boek van het B.W. een
ruime plaats heeft gekregen. Veel te veel is altijd door de landmeters uitslui
tend de nadruk gelegd op het Zakenrecht. Ook het rechtssubject speelt zijn rol
in de landmeetkundige praktijk.
Afzonderlijke hoofdstukken zijn gewijd aan het verbintenissen- en het erf
recht, terwijl zakenrecht terecht de meeste ruimte voor zich opeischt.
Tevergeefs zoekt men echter een behandeling van het voornaamste gedeelte
van boek IV, namelijk het bewijs en dit lijkt mij wel een leemte. Immers in een
boek dat volgens het voorbericht een goede gids wil zijn voor allen die zonder
juridische opleiding toch veel in aanraking komen met rechten op den bodem,
mag toch een grondige uiteenzetting van de rol van „de akte" in ons recht niet
ontbreken. Immers, ieder die met de rechten op den bodem in aanraking komt,
krijgt direct met akten te maken. De verschillen tusschen authentieke en onder-
handsche akte (in verband met de voornaamste bepalingen van de Notariswet
en omtrent de formaliteit der registratie), de bewijskracht van de akte, bepalin
gen als die van art. 1927 B.W., zijn alle onderwerpen van welke toch eenige
kennis vereischt is en zeker om b.v. het behandelde op de blz. 199 en 289 goed
te kunnen bevatten.
De schrijver zal mij misschien tegenwerpen dat zijn ruimte beperkt was, doch
waar „huwelijk", „erkenning", „bezitsacties", „vormen van testamenten", „pand"
e.d. het volle pond kregen, valt de afwezigheid van de genoemde onderwerpen
toch wel wat te betreuren.
Zoo viel mij ook op dat aan „beslag" geen bespreking is gewijd, terwijl hypo
theek toch in finesses is behandeld.
Enkele onderwerpen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn
voor den overigens niet geschoolden lezer ook haast onontbeerlijk; executie, be
roep, gang van een procedure, optreden van getuigen en deskundigen in een
civiel proces, geding voor scheidsmannen. Bijna iedere landmeter komt hiermede
wel eens in aanraking en meestal is men dan volslagen onwetend omtrent deze
materie. Zonder kennis hiervan is veel van wat over „hypotheek" is gezegd,
niet gemakkelijk te begrijpen.
Doch in plaats van lang stil te staan bij wat niet is verwerkt in dit zoo hel
dere en nimmer taaie boek, noem ik liever enkele onderwerpen die het lezen
dubbel waard zijn: bijzonder goed is het den schrijver gelukt „in a nutshell" een
overzicht van het zoo lastige huwelijksgoederenrecht te geven. (Op blz. 58 bij
de gemeenschap van winst en verlies is het wellicht duidelijker te spreken van
een onderscheiding van drieërlei vermogen: van den man privé, van de vrouw
privé en van een gemeenschap.) Te roemen valt ook de uiteenzetting over een