21
omdat de goedkeuring van het Prijzenbureau natuurlijk niet omvatte het gedeelte
van den prijs dat onder de tafel was betaald. Dit arrest nu schept dezen bedenke-
lijken toestand, dat derden te goeder trouw (hypotheekgevers, latere koopers)
gedupeerd worden, omdat uit de registers niet is te kennen of wellicht een derge-
lijk geval zich voordoet. H o u w i n g had in nr 3795 de opvatting verdedigd,
dat wel de overeenkomst waarbij tot den goedgekeurden prijs werd verkocht gel
dig was en dus het daarop steunende transport, maar niet de nadere overeen
komst waarbij het geld onder de tafel werd bedongen. Hij gaf daarbij direct te
kennen, dat hij verwachtte, dat een andere opvatting zou worden gehuldigd, die
dan nu door het Hof is uitgesproken. Het bezettingsrecht heeft ons dus nog een
koopje geleverd doordat het nu in de toekomst mogelijk zal zijn, dat een gepu
bliceerde overdracht van onroerend goed zal blijken vernietigd te kunnen wor
den en dus verkrijgers te goeder trouw aan revindicatie zullen blootstaan.
De andere vraag betrof het geval dat in een akte waren overgedragen drie
perceelen voor 7000. Later blijkt dat één perceelnummer abusief is genoemd.
Partijen zijn het over dit abuis wel eens, maar de kooper beweert, dat hij van
meening is geweest, dat het gekochte de grootte had zooals in de akte voor
de drie nummers is opgegeven. Volgens H o u w i n g is het eene perceel niet
verkocht, omdat partijen niet den wil hadden dat te verkoopen en over te dra
gen. De kooper moet medewerken aan een rectificatie, waardoor het derde per
ceel weer op naam van den verkooper kan worden gebracht.
In de nrs 3922/3926 is een uitvoerig artikel opgenomen over het begrip pacht.
Zooals bekend is bij de wet van 1937 voor het verhuren van hoeven en los land
een regeling gemaakt met tal van bepalingen om de positie van den pachter
steviger te maken. Uit het B.W. zijn toen vervallen de artikelen betreffende de
huur van landerijen. Het komt er dus nu op aan uit te maken of een rechtsver
houding als pacht is aan te merken en hoofdzakelijk hieraan is het artikel gewijd,
waarin de S. tal van gevallen aan een bespreking onderwerpt aan de hand van
litteratuur en jurisprudentie.
In nr 3924 vindt men nog een bijdrage over den omvang van erfdienstbaar
heden, waarin met name over de verplichtingen van den eigenaar van het heer-
schende erf belangwekkende beschouwingen worden gegeven door den inzender
en de redactie.
Nr 3929 bevat een In Memoriam Prof. Mr Paul Scholten van de re
dactie, waarin uitkomt wat S c h o 11 e n voor de rechtsgeleerde wereld en ook
daarbuiten heeft beteekend. Ik sluit mij gaarne hierbij aan om te bewijzen hoezeer
betreurd wordt het verlies voor de gemeenschap van dezen fijnbesnaarden
mensch en geleerde, zooals ik dien uit zijn werken heb leeren kennen.
Nederlandsche Jurisprudentie.
1943/61. Hooge Raad, 16 December 1942. Heffing van precariorecht voor
het hebben van een leiding in den openbaren weg. Deze was in 1858 door den
rechtsvoorganger van eischer met vergunning van de gemeente aangelegd. De
H. R. overWeegt nu dat deze rechtsvoorganger niet een erfdienstbaarheid heeft
kunnen verkrijgen, maar zijn opvolger wel. Deze heeft te goeder trouw kunnen
aannemen, dat zijn leiding, liggende in gemeentegrond, daarin lag krachtens een
servituut, dat als zijnde zichtbaar en voortdurend door verjaring kan worden
verkregen. Dit moet verder worden onderzocht en blijkt aldus een erfdienstbaar
heid te zijn verkregen, dan kan geen precariorecht worden geheven.
1943/95. President Rechtbank Utrecht, 22 April 1942. Door het oprichten van
een schutting van 1,70 m hoog en 6,50 m lang wordt eischers uitzicht over een
aangrenzend landgoed weggenomen, nadat dit jarenlang was toegestaan en zelfs
nog verruimd door het hakken van een zwaren boom op dat landgoed door den
eigenaar ervan. Was dit plaatsen van de schutting misbruik van recht? Gedaagde
mag bewijzen, dat er redenen waren om zoo te handelen. Èischer liep zonder
vragen over het landgoed en hinderde de bewoners ervan met zijn praatjes e.d.m.,
zoodat er aanleiding kan zijn te oordeelen, dat gedaagde terecht de schutting
plaatste en dus van rechtsmisbruik geen sprake was.
1943/99. Hof Arnhem, 30 Juni 1942. Krachtens art. 4 der Privaatrechtelijke
Belemmeringenwet was op grond van eischer de plicht gelegd tot het instand
houden van een dijk over zijn perceel, die moest worden verzwaard en verhoogd.