26
1944/643. Hof 's-Gravenhage, 13 December 1943. Over de mandeeligheid
van een muur overweegt het college als volgt: „In het algemeen kan worden op
gemerkt, dat de voorschriften van het oude recht, waartoe de artt. 681 en 682
B.W. zijn terug te voeren, destijds zooveel meer beteekenis hadden, omdat er
toen geen kadaster bestond, waarin de grenzen zoo nauwkeurig mogelijk worden
opgeteekend. Sedert de invoering van het kadaster heeft men evenwel in de ka-
dastrale gegevens een betrouwbare basis om de grenzen tusschen de perceelen
onderling vast te stellen, waaruit conclusies kunnen worden getrokken omtrent
het al of niet mandeelig zijn van scheidsmuren."
1944/679. Rechtbank Assen, 14 December 1943. Eischers bepleiten, dat een
weg als buurweg moet worden aangemerkt, af te leiden uit den plaatselijken
toestand en uit het langdurig gebruik door naburen van den weg gemaakt. De
weg liep oorspronkelijk over woesten heidegrond. De Rechtbank overweegt
nu: „dat uit het gebruik van den weg over heidegrond, al heeft dit gebruik nog
zoo lang geduurd, al was de weg nog zoo duidelijk zichtbaar en al dient hij tot
uitweg, niet zonder meer mag worden afgeleid, dat de eigenaar den grond waar
over de weg liep bestemde als een buurweg, in dien zin dat dien buren het recht
van buurweg blijvend werd verleend, ook voor de toekomst als de grond zou
zijn ontgonnen en bebouwd, zooals nu het geval is." Eischers werden dus afge
wezen.
1944/723. Rechtbank Zwolle, 2 Februari 1944. Weer over een weg. Eischers
stellen primair, dat een weg is openbaar, subsidiair een buurweg. In de gemeente
zijn de nieuwe leggers nog niet gereed en dus is art. 4 Wegenwet nog niet toe
passelijk en moet voor eventueele openbaarheid geoordeeld worden naar andere
criteria: nl. zooals die vroeger golden (dus bestemming door eigenaar en aan
neming van die bestemming door de overheid). Nu eischers zich op de bepalin
gen van art. 4 Wegenwet beroepen, zou, gesteld deze waren bewezen, toch niet
tot openbaarheid kunnen worden besloten. Omtrent het gestelde voor een buur
weg overweegt de Rechtbank, dat daarvoor een descente noodig is, waartoe wordt
besloten.
1944/727. Rechtbank Assen, 11 Januari 1944. Ten aanzien van een gedeelte
van een weg (voor zoover loopende over een bepaald perceel), onderdeel van een
veel langeren weg, wordt ontkend, dat dit stuk voldoet aan de eischen van art.
4 lid 1 sub I Wegenwet. Toch wijst de Rechtbank de openbaarheid af, omdat
de Wegenwet bedoelt de openbaarheid van „wegen" en niet van „weggedeel
ten" vast te stellen, en een weggedeelte als in casu niet als een weg in den zin
van de Wegenwet is te beschouwen.
1946/124. De Rechtbank te Groningen (12 Nov. 1943) besliste, dat een
koopovereenkomst van onroerend goed „nietig" (unwirksam) is zoolang niet is
verkregen de verklaring van geen bezwaar tegen de tegenprestatie van het be
trokken Prijzenbureau (art. 3 Vervreemdingsbesluit niet-landbouwgronden, thans
idem onroerende zaken). Op grond van een Voorloopig koopcontract wilde de
eischer den verkooper dwingen mede te werken tot het opmaken van de notarieele
transportakte, maar werd op bovengenoemden grond afgewezen.
1946/169. Hooge Raad, 22 Maart 1946. Over art. 36 Jachtwet (kooirecht)
wees ons hoogste rechtscollege een arrest naar aanleiding van den aanleg van een
weg door de Provincie binnen het gebied van een eendenkooi. Rechtbank en Hof
hadden de Provincie veroordeeld tot schadevergoeding voor dezen aanleg, maar
wezen af het meer gevraagde, nl. vergoeding voor de schade ontstaan door het
gebruik van den weg binnen het kooigebied. De Hooge Raad vernietigde het
arrest en wees de zaak terug naar het Hof om alsnog ook deze laatste schade
te doen vaststellen en te vergoeden. Arrest zeer uitvoerig gemotiveerd, ook door
den Advocaat-Generaal.
1946/223. Hooge Raad, 19 Maart 1946. Nog eens weer bevestigde de Raad
zijn opvatting, dat de gemeentelijke bouwverordening het recht van den eigenaar
om zijn erf af te sluiten (679 B.W.) niet illusoir mag maken. Gedaagde had