6
geven. Pas een volgende generatie zal daar getuige van kunnen
zijn.
We kunnen nu meteen de vraag stellen of er naar gestreefd moet
worden het oude zoo goed mogelijk te doen herleven of wel, nu er
toch geen natuurschoon te sparen is, den wederopbouw dienstig te
maken aan vernieuwing en verbetering.
De totale kosten van den wederopbouw: dijkherstel, bouw en
herstel van boerderijen, woonhuizen en andere gebouwen, herstel
van wegen, waterloopen en kunstwerken, verstrekking en herstel
van bedrijfsinventarissen, verstrekking van vee, ontzilting van den
grond, vernieuwing van drainagewerken, beplanting, enz. enz., zijn
nog niet nauwkeurig vast te stellen, maar als we een bedrag van
100.000.000. noemen is daarmede toch wel de orde van grootte
aangegeven.
Waar nu met het herstel zoo'n groot bedrag gemoeid is en Wal
cheren landbouwkundig en sociaal-economisch gezien reeds een
allesbehalve bevredigend beeld vertoonde, is het zeer voor de hand
liggend, dat deze vraag onmiddellijk gesteld werd.
Reeds lang werd hier ruilverkaveling noodig geacht, hoewel er
tevens twijfel bestond of toepassing daarvan een afdoende verbe
tering zou blijken te zijn.
Het provinciaal bestuur trad spoedig in overleg met deskundigen
in het bevrijde Zuiden en het resultaat was:
le. In Februari 1945 werd door den Commissaris der Koningin in
Zeeland een commissie benoemd met de opdracht om ruilver
kaveling voor te bereiden. Deze commissie, het z.g. Drieman
schap, bestond uit:
Ir de Vink, Hoofd van den provincialen planologischen dienst,
Ir Smale, Cultuurconsulent voor Zeeland en Westelijk Noord-
Brabant en den heer Krombeen, Hoofd van het ruilverkave
lingsbureau te Breda.
Men kwam reeds spoedig tot de conclusie, dat deze opdracht
in haar beperktheid groote moeilijkheden insloot en dat met
ruilverkaveling alleen de agrarische vraagstukken niet volledig
tot oplossing gebracht zouden kunnen worden.
2e. De C. d. K. stelde toen een agrarische commissie in, meer blij
vend en voor geheel Zeeland bedoeld, die zich in eerste in
stantie vooral met Walcheren heeft beziggehouden en die het
Driemanschap, waar noodig, van advies diende. Het Drieman
schap nam geregeld aan de besprekingen der commissie deel.
Spoedig bleek er tengevolge van den samenhang van de
herstelplannen op elk gebied behoefte te bestaan aan een meer
veelzijdige commissie en zoo
3e. stelde de C. d. K. in Augustus 1945 de z.g. Snelcommissie in,
welke tot opdracht had: „het ontwerpen van een volledig her
stelplan voor Walcheren", dat gereed moest zijn voor 1 Mei
1946, waarin zij naar ik meen vrijwel geslaagd is. Het rapport
kan spoedig tegemoet gezien worden.
In deze commissie zijn de belangrijkste instanties die aan de