86
nooten voor te lichten over het kadaster, „ce méconnu". Na vele uren speurens
in den weinigen tekst die wordt geboden (96 pagina's op 58 met geciteerde
voorschriften) is toch het Belgische kadaster voor mij een „inconnu" gebleven
en wellicht ook „méconnu".
Een overzicht over buitenlandsche kadasters (Nederland, Duitschland, Frank
rijk, Luxemburg, Engeland, Congo), het eenige gedeelte waar men (evenwel
telkens onderbroken door weer inhoudsopgaven) tenminste een 40 bladzijden
lang den schrijver aan het woord vindt, al vermoed ik dat ook hierin nog wel
eenige citaten schuilen, is het gedeelte dat mij het meest kon bevallen. Echter
in het geschrevene over de Nederlandsche instelling moest ik enkele onjuistheden
0P™e n' m*j doen twijfelen ook aan de mededeelingen over de andere landen.
Met geen woord wordt gewezen op het diepgaande verschil tusschen de pu
blicatiestelsels in België en te onzent en het hieruit onvermijdelijk voortvloeiende
verschil in beteekenis van het kadastrale werk.
Hoe de juiste toestand, vooral van de bijhouding sinds de oprichting, is, kon
mij niet duidelijk worden en het vermoeden dringt zich op, dat ons zooveel
gecritiseerde kadaster toch heel wat beter in elkaar zit dan het Belgische, al is de
opzet ruim een eeuw geleden dezelfde geweest.
Nu kan men mijn aanmerkingen voor een deel irrelevant vinden als men al
leen den titel van het werk in het oog houdt. Immers alleen voor belastingdoel
einden is een kadaster al gauw goed genoeg. Maar de auteur gaat zelf buiten
het enge begrip dat door den titel wordt gesuggereerd. Reeds in den aanvang,
als over de kadastrale boekhouding en de bijhouding ervan nog lang niet alles
is gezegd, vindt men een paragraaf over de „bewijskracht". Deze paragraaf be
staat uit het citeeren van drie rechterlijke uitspraken (zonder eenig commentaar)
die natuurlijk deze „bewijskracht" volkomen afwijzen en zeggen dat de inhoud
der kadastrale leggers wat den eigendom betreft hoogstens feitelijke inlichtingen
kan geven.
Uit niets blijkt verder, dat de schrijver op de hoogte is van de onderscheiding:
wie is rechthebbende (subject) en waarop oefent hij zijn recht uit (object) bij
zakelijke rechten. Zoo leest men op blz. 118, dat men bij de proef Dieren een
goed resultaat bereikte, de eigenaren werkten gaarne mede aan de grensregeling
(citaat van Heines), waarop dan volgt: er ontbreekt alleen nog maar de
sanctie van den wetgever om aan dit kadaster de kracht van een grondboek te
geven. Zoo mist men op blz. 131 over het Duitsche Grundbuch de mededeeling,
dat volgens de wetgeving aldaar het Grundbuch wel rechtskracht heeft, maar niet
het kadaster voor zijn grenzen. Al is er de uitspraak van het Reichsgericht, dat
ook daarvoor de öffentlicher Glauben moet worden aangenomen. Waarom de
auteur in plaats van het Duitsche kadaster, niet liever het zooveel betere Zwit-
sersche heeft behandeld, blijft een raadsel.
In dit verband nog de opmerking bij blz. 116 (bespreking van ons kadaster)
dat wel wordt gewezen op de inschrijving der borderellen met aanhaling van de
artt. 1219 en 1231 B.W., maar de overschrijving wordt genoemd zonder art.
671 B.W. aan te halen. Op diezelfde pagina staat nog vermeld, dat wij hier
den naamwijzer nog in registers per gemeente zouden hebben. Op blz. 114 wordt
ons kadaster verrijkt met een bureau hydrographique in Utrecht, waarmede ken
nelijk wordt bedoeld het onlangs opgeheven bureau Samenwerking Waterstaat.
Storend is verder op blz. 115, dat het vereenigen van cultuurperceelen onder
de kartografie wordt behandeld en natuurlijk heelemaal niet belicht wordt, waar
om wij streven naar de elimineering der cultuurgrenzen. Maar ook zonder dat
had de schrijver het in zijn opvatting bij de perceelvorming en nummering moeten
behandelen. Hij wil ons verder laten gelooven, dat bij ons op de foulpkaart het
vervallen nummer onder een blauwe streep onder het nieuwe nummer van het
grootste der nieuwe perceelen wordt geplaatst, als een soort breukvorm dus.
Hij vindt ons nummeringssysteem beter dan het Belgische (allicht zou ik meenen
zonder aan chauvinisme te lijden) maar voegt daaraan dan weer foutief toe, dat
wij voor cultuuronderscheidingen (in Dieren dan) toch weer met exponenten
werken. Ook wil hij ons daarbij een juridisch en een fiscaal plan naast elkaar
laten gebruiken (blz. 118).
Terugkeerende tot het gedeelte over het Belgische kadaster nog eenige op
merkingen. Men vindt daar o.m. formulieren gereproduceerd die door den ka-
dastralen dienst worden gebruikt. Hoe ze echter worden gehanteerd moet men